Aurelius Augustinus
Gods zorg voor de wereld
[sermo De providentia Dei]
Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door
Joke Gehlen -
Springorum, Vincent Hunink,
Hans van Reisen en Annemarie Six - Wienen,
Damon, Budel 2012
32 p.; ISBN 978 94 6036 027 5
Bijna
veertig jaar lang heeft Augustinus (354-430) in het Noord-Afrikaanse Hippo
Regius de geloofsgemeenschap als predikant gediend. Van heinde en verre kwamen
mensen naar deze havenstad om zelf de woorden van de befaamde bisschop te
beluisteren of zijn preken in opdracht van anderen op te tekenen. Zo zijn
ongeveer zeshonderd preken van hem bewaard gebleven.
Een speciale plaats in het oeuvre heeft
een preek die gaat over de 'voorzienigheid van God'. De preek staat enigszins los,
en maakt geen deel uit van een grotere groep preken. Bovendien is de preek pas
sinds de jaren '90 helemaal bekend. Het gaat dus ook om een relatief 'nieuwe'
tekst binnen het Augustinus-onderzoek. Door deze speciale plaats, en ook door
zijn thema en bescheiden omvang is deze preek heel geschikt als model van
Augustinus' preek-praktijk. Daarom hebben Damon en de vertaalgroep
Gehlen-Springorum/ Hunink./ Van Reisen/ Six-Wienen besloten de preek als apart
geschenkboekje uit te brengen. De uitgave zal niet in de handel komen en wordt
verspreid in beperkte kring.
Met deze uitgave komt er voor trouwe Augustinus-lezers een bijzonder
kleinood, waarin zij het denken en schrijven van de kerkvader zullen herkennen.
En voor nieuwe of beginnende lezers kan de preek dienen als goede introductie op
Augustinus' preken. Hopelijk smaakt het naar meer!
Voor deze gelegenheid hanteren de vertalers een wat andere vertaalstrategie dan
normaal. Als altijd streven zij naar een zo transparant mogelijke weergave van
Augustinus' argumenten. Maar juist vanwege de universele inhoud van de preek
moet die ook werkelijk voor iedereen begrijpelijk zijn.
Daarom wordt de tekst qua stijl 'doorvertaald' naar een Nederlands dat
vergelijkbaar is met dat van kranten en tijdschriften. De preek kan eventueel
ook hardop worden gelezen. Wellicht dat een dominee of priester het aandurft om
Augustinus' tekst integraal te gebruiken in een 'gewone' zondagse dienst! De
vertalers hebben zich bij hun werk mede laten inspireren door het nieuwe
vertaalproject van de BGT (Bijbel in Gewone Taal), al zijn de hier gemaakte
vertaalkeuzes minder verstrekkend.
Het boekje is een nevenproject bij de vertalingen
Als korrels tussen kaf - preken over het
Marcus- en Lucas-evangelie, verschenen in 2002
(herdruk 2007), De weg komt naar u toe - preken over
het Johannesevangelie (2007), en Leven in hoop
(2011), aangevuld met het tweetalige Wijsheid van
leerlingen - preken over Handelingen (2007)
EXTRA:
de Latijnse tekst van de preek is hier te
downloaden: Latijnse tekst sermo De Prov.Dei
EXTRA:
over de vertaling schreef ik kort in OSI van
december 2011 (tijdschrift van Studievereniging Sodalicium Classicum
Noviomagense). Tekst van dit artikel is hier te downloaden:
OSI-artikel
De
vertalers
Nijmegen 30 juni 2011; eerst werk op de
universiteit, dan eten in de tuin thuis
(klik voor vergrotingen)
Drs. Joke Gehlen-Springorum (1940) studeerde klassieke taal- en letterkunde aan
de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen. Gedurende vijfentwintig jaar was
zij als docente verbonden aan het katholiek gymnasium Rolduc te Kerkrade.
Dr.
Vincent Hunink (1962) is als docent en onderzoeker Latijn en Vroegchristelijk
Latijn en Grieks verbonden aan de
Radbouduniversiteit Nijmegen. Hij publiceerde Nederlandse vertalingen van onder
meer Caesar, Apuleius, Tacitus en de kerkvaders Athanasius en Benedictus.
Drs.
Hans van Reisen (1957) studeerde theologie in Utrecht en was tussen 1985 en 1989
als wetenschappelijk assistent verbonden aan de toenmalige Katholieke
Theologische Universiteit te Utrecht. Sinds de oprichting van het Augustijns
Instituut is hij daar werkzaam als studiesecretaris.
Drs.
Annemarie Six-Wienen (1968) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de
Universiteit Utrecht. Jarenlang was zij docente in het middelbaar onderwijs.
Voort was zij werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Sinds 2010 studeert zij theologie aan
de Vrije Universiteit (Amsterdam)
Hans, Vincent, Joke en Annemarie; mei 2005,
(foto Ingrid van
Neer; klik voor vergroting)
Tekst-voorbeeld
"Goed, zij willen er dus niet aan, aan
Gods zorgzaamheid als leidende factor in de wereld. Maar is het argument dan het
gebrek aan lijn in alles? Die vorm van 'rommeligheid'? Laten ze daarvoor eerst
eens stilstaan bij de mens! Want die mogen ze niet aan de kant schuiven en onder
de voet lopen en links laten liggen. Mensen mogen niet voorbijgaan aan zichzelf
om dan snel te oordelen over andere zaken. Ze kunnen beter even bij zichzelf
blijven, een beetje zelfonderzoek kan hier beslist geen kwaad. Dan zien ze de
rommel van hun eigen fouten en tekortkomingen... Maar ook het geweldige
natuurlijke systeem dat er in hen schuilt!
Ten eerste bestaat een mens uit ziel en lichaam. Het onzichtbare, sterkere
element brengt het afhankelijke, zichtbare element in beweging. Het natuurlijk
leiderschap ligt bij de ziel: die is de baas. En de natuurlijke dienstbaarheid
bij het lichaam, dat ondergeschikt is. Een prachtig en prima systeem! En
binnenin de ziel is de rede weer superieur, waardoor die de leiding heeft over
de rest. Daar zit toch duidelijk systeem in?
Want kijk, wat is beter: je in blinde begeerte storten of je laten leiden door
de rede en het verstand? Geen mens, al is hij nog zozeer de slaaf van zijn
lusten, zal hier twijfelen over het antwoord. Al leeft hij erop los zonder zijn
rede te volgen, hij zal zeggen wat het beste is. Nee, hij heeft zijn leven niet
gebeterd, maar door de vraag komt hij zeker weer op het goede antwoord. Dus
zelfs bij mensen die fout leven gaat de stem van de goede orde niet verloren:
het is de natuur die ondeugd afkeurt.
Of neem alleen al het lichaam. Wat een fantastisch systeem! Al die ledematen die
keurig verspreid zitten en één geheel vormen! Wie kan daar ooit met zijn
verstand bij?
Wie vindt bijvoorbeeld de juiste complimenten voor het hoofd? Dat zit tussen de
schouders en steekt letterlijk uit boven de andere ledematen. Het heeft de
ereplaats, zoals een cabine op een voertuig.
En in dat hoofd zitten die goed herkenbare zintuigen, allemaal mooi op hun eigen
plaats en positie, als wachters op een hoge uitkijkpost, ter bewaking van de
gezondheid. Alles wat buiten gebeurt of naar binnen gaat, aangenaam of
onaangenaam, melden ze als actieve rapporteurs aan het verstand binnenin. Dat
heeft daar een soort kantoor waar het alle gegevens evalueert. De ogen dienen om
vormen en kleuren te melden, de oren klanken en stemmen, de neus geuren, de keel
smaken. De tastzin zit als een soort algemeen zintuig verspreid over het hele
lichaam, maar ook in dat geval vormt het hoofd de basis.
Daarna komen de handen, met hun plaats onder het hoofd. Handige instrumenten!
Hun werk is onmisbaar: aanvoeren wat nuttig is en afweren wat schade brengt. En
dan de borst en de buik, verbonden met de achterkant (de rug) en daarmee samen
functionerend als twee kisten voor veilig vervoer van de vitale organen ―
contact met buiten is gevaarlijk! En ten slotte zijn er de voeten, onderop, om
alles te dragen en via beweging te verplaatsen.
Tja, wie kijkt hier niet met plezier naar? En zo ga je in het werk meer en meer
de maker ervan bewonderen. Wat is er goed gedacht aan de gezondheid en het
praktisch gebruik, en wat ziet alles er ook nog eens fraai en waardig uit!"
(s.de prov Dei,3-6)
EXTRA: de Latijnse tekst van de preek
is hier te downloaden: Latijnse tekst sermo
de prov. Dei
Reacties
Amsterdamse collega J o n a L
e n d e r i n g leverde een kritisch, inspirerend betoog over de
tekst op zijn weblog
http://mainzerbeobachter.wordpress.com/ op 16 december 2011.
Volledige tekst:
Dat is nu aardig, zomaar een mooi boekje
toegestuurd krijgen met de vertaling van een zestien eeuwen oude tekst. De gulle
gevers zijn het
Augustijns Instituut, uitgeverij
Damon, de
Stichting voor
Oudchristelijke Studiën en enkele particuliere weldoeners; de vertalers zijn
Joke Gehlen-Springorum, Vincent Hunink, Hans van Reisen en Annemarie Six-Wienen;
het kleinood in kwestie is de preek over
Gods zorg voor de wereld van de kerkvader Augustinus.
1.
De Kronieken van de koningen van
Israël en Juda. De Griekse
epische cyclus. De slothoofdstukken van Aristoteles’ Poëtica. De
‘grootste annalen’ van de Romeinse Republiek.
Suetonius’ Fysische gebreken van de mens. De memoires van keizer
Septimius Severus. De lijst van verloren boeken uit de Oudheid is deprimerend
lang. Menig classicus zou een moord doen om een ervan te mogen herontdekken.
Gelukkig zijn moorden niet nodig. Er
worden nog altijd ontdekkingen gedaan. De Dode Zee-rollen en de Nag
Hammadi-codex zijn natuurlijk het belangrijkst, en er wordt nog volop gewerkt
aan enkele tientallen verbrande papyri uit Herculaneum en enkele tienduizenden
onverbrande papyri uit Egypte. Ook in kloosters op de berg Athos, op het eiland
Patmos en in Syrië en Koerdistan ligt nog allerlei niet onderzocht materiaal.
Een betrekkelijk recente ontdekking, uit
1995 om precies te zijn, is de preek over Gods zorg voor de wereld van
de kerkvader
Augustinus (354-430), die onlangs is verschenen in een Nederlandse
vertaling. De vondst was des te leuker omdat het gaat om een tekst van een van
de allerbelangrijkste antieke auteurs. Gemeten naar invloed zijn alleen de
dichter Homeros, de profeet Jesaja, de onderzoeker
Herodotos, de filosoof Aristoteles, de redenaar Cicero, de evangelist Marcus
en de wetgever-keizer Justinianus de gelijken van de man die de christelijke
leer verwoordde in termen van de klassieke filosofie, die erop wees dat de vraag
wat God deed voordat Hij de wereld schiep zinledig was omdat de tijd nog niet
bestond, die de diepten van het menselijk ego verkende en die Immanuel Kants
copernicaanse wending een eeuw of veertien voor was.
Tegelijk was Augustinus een ‘vat vol
tegenstrijds’. Hij zette alles opzij om carrière te maken en bereikte als
hoogleraar in de welsprekendheid de absolute top, maar nam uiteindelijk genoegen
met een positie als bisschop van het obscure Algerijnse havenstadje Hippo, het
huidige Annaba. In discussies over de aard van de menselijke zondigheid betoonde
hij zich op zijn allerslechtst, maar hij was ook degene die, vierenzestig jaar
oud, nog een paardreis van een kleine 3000 kilometer maakte om te bemiddelen in
een kerkelijk conflict.
Wat me altijd treft en voor Augustinus
inneemt, is dat hij dacht in vragen. Het vat vol tegenstrijds zou dit zelf
overigens ontkennen, omdat hij meende dat hij sinds zijn bekering tot het
christendom rust had gevonden in God. De felheid van zijn polemieken lijkt dit
te loochenstraffen. Anders dan de Romeinse schrijver Apuleius, aan wiens
bekering tot de Isiscultus alle getormenteerdheid vreemd was, wist Augustinus
voor elke oplossing weer een probleem te bedenken.
Zekerheid zonder rust: het was te
verwachten. Augustinus had God in de meest mystieke zin ervaren, ‘dieper in
mijzelf dan ikzelf’, maar was te intellectueel om dat voldoende te vinden. Dus
ging hij op zoek naar rationele argumenten voor wat hij al wist en maakte hij
het voor zichzelf alleen maar moeilijk. Hij moet hebben geweten dat al zijn
redeneringen de kern van de zaak niet raakten. Dat kon ook niet, omdat het
dieper in hemzelf was dan hijzelf.
2.
Ik denk – of beter: ik verbeeld me – dat
ik dit ook proef in de preek over
Gods zorg voor de wereld. De behandelde vraag is simpel: van
Genesis tot de Openbaring is de betrokkenheid van God bij deze
wereld de kernboodschap van de Bijbel, maar waarom is er in deze wereld dan
‘totaal geen logica of lijn te bekennen’? Augustinus geeft twee antwoorden,
waarvan hij moet hebben geweten dat ze ongeldig waren.
In zijn eerste antwoord laat hij de
aanwezigen kijken naar hun lichaam. Is het niet prachtig? Bewijst dit niet dat
God zorg heeft voor Zijn schepping? Gods betrokkenheid blijkt toch wel het
mooist uit het feit dat Hij het lichaam heeft bedekt met een huid, want anders
zouden we naar al die lelijke ingewanden hebben moeten kijken. En wat van
prachtige huid! Zelfs een man heeft tepels, die door hun functieloosheid
bewijzen dat God, in Zijn zorg, zelfs ons lichaam heeft willen versieren. Dit
argument is des te opmerkelijker als we bedenken dat Augustinus zijn
geloofsqueeste is begonnen als aanhanger van het manicheïsme, een soort
monotheïsme dat niets positiefs kon ontwaren aan het menselijk lichaam.
Het argument is echter onoprecht.
Misschien dat de vissers, stuwadoors en zeemansvrouwen in Augustinus’ publiek
het overtuigend hebben gevonden, maar hij zelf moet beter hebben geweten. Als we
accepteren dat God ons lichaam heeft versierd, zou iemand met een minder
abstracte en meer figuratieve artistieke smaak er juist gebrek aan zorg
uit afleiden: waarom slechts twee tepels en waarom niet op ieders borst het
Gezicht op Delft?
Niettemin, het zal voor de laaggeschoolde
aanwezigen een nuttig argument zijn geweest dat ze konden herhalen als ze in
gesprek raakten met iemand die de Voorzienigheid Gods in twijfel trok.
Augustinus’ tweede en belangrijkste argument was meer theologisch.
De mensen gaan God niet ter harte?
Om hen is Gods Zoon mens geworden!
God draagt geen zorg voor het leven van de mensen?
Om hen heeft Gods Zoon de dood doorstaan!
Het argument dat de Menswording het bewijs
vormt voor de Voorzienigheid Gods, is natuurlijk letterlijk en figuurlijk praten
voor eigen parochie. Voor een gelovige christen was de redenering overtuigend,
maar een niet-gelovige aanvaardde natuurlijk de premisse niet dat God in de
persoon van Jezus van Nazaret mens was geworden. In de termen van de antieke
argumentatieleer: Augustinus presenteert een argumentum ad seipsum als
een argumentum ad omnes. En dat moet de voormalige hoogleraar in de
welsprekendheid zich hebben gerealiseerd.
Zoals ik al schreef, had Augustinus God op
mystieke wijze ervaren. De bisschop wist simpelweg dat God voor de mensheid
zorgde en werkte zich alleen maar in de nesten door rationeel te willen bewijzen
wat hij bovenrationeel al wist. Hij zal deze preek niet tot zijn beste werk
hebben gerekend, maar het is juist de onbeholpenheid waarmee hij argumenten
aandraagt die maakt dat Augustinus’ geloofszekerheid zo duidelijk naar voren
komt. Je proeft na zestien eeuwen nog dat het vat vol tegenstrijds werd gedreven
door iets dat dieper was dan hemzelf.
3.
Die zekerheid maakt hem af en toe ook
onuitstaanbaar, zoals in de laatste woorden van de preek.
We moeten dus niet kijken naar de
ongelovigen en hun leugens over Gods zorgzaamheid. Laten we liever ons best
doen zodat zij de waarheid te horen krijgen. En bidden dat ze gaan geloven.
Er is geen enkele poging in dialoog te
treden met de anderen. De christenen weten het beter, zelfs al hadden ze de
rationele argumenten niet. Het doet me denken aan de
Tilburgse pastoor die zó overtuigd was van zijn eigen gelijk dat hij zich
vrij voelde om kwart over zeven de buurt wakker te beieren, en dit doodleuk
rechtvaardigde met het argument dat hij de mensen wilde laten weten dat er óók
voor hen werd gebeden. Een totaal onvermogen een kwestie te bekijken vanuit een
ander perspectief, want ja, die anderen hadden het toch bij het verkeerde eind.
Diezelfde rotsvaste zekerheid kan na
zestien eeuwen echter ook mensen in positieve zin inspireren. Als Amsterdammer
herinner ik me iets te goed hoe moderne volgelingen van de bisschop van Hippo,
de zusters
Augustinessen, in het hart van de stad een opvang hadden voor daklozen. Je
kon daar, als Hulp voor
onbehuisden al dicht was en als de politie geen zin had je te helpen, nog
mensen onderbrengen. Het christendom mag dan zijn beste tijd hebben gehad, ik
weiger zulke naastenliefde belachelijk te vinden.
latest
changes here:
03-10-2012 16:14
|