Bijna
veertig jaar lang heeft Augustinus (354-430)
in het Noord-Afrikaanse Hippo
Regius de geloofsgemeenschap als predikant
gediend. Van heinde en verre kwamen
mensen naar deze havenstad om zelf de
woorden van de befaamde bisschop te
beluisteren of zijn preken in opdracht van
anderen op te tekenen. Zo zijn
ongeveer zeshonderd preken van hem bewaard
gebleven.
Voor
deze bundel werden 43 preken uitgekozen van
de sermones
de
scripturis. In deze groep preken staat
de behandeling van een bijbeltekst
centraal. Dit boek bevat alle bewaard
gebleven preken van Augustinus over
pericopen uit het Johannesevangelie. De
meeste Latijnse teksten waren al
eeuwenlang bekend maar van twee preken
werden de grondteksten pas ongeveer
vijftien jaar geleden teruggevonden. Van 35
preken verschijnt in dit boek de
eerste Nederlandse vertaling.
Augustinus
valt
in deze preken te leren kennen als een
zorgvuldige uitlegger van de bijbel,
een toegewijd pastor een een diepzinnig
theoloog. Als geen ander beijverde hij
zich om de rijkdom van bijbelse passages
voor allerlei mensen toegankelijk te
maken: zijn preken sprankelen van levend
geloof, diepe wijsheid en pastorale
zorg. De bisschop verkondigt daarin aan zijn
luisteraars en lezers Jezus
Christus als een weg tot God. Door zijn
komst is die weg naar ons toegekomen. We
hoeven de weg naar God dus niet meer te
zoeken. We hoeven maar op te staan en te
gaan lopen - op ons karakter in plaats van
op onze voeten.
Het boek is een
vervolgproject op de vertaling van
Als
korrels tussen kaf - preken over het Marcus-
en Lucas-evangelie, verschenen in
2002 (herdruk
in
voorbereiding.
Het
boek is gepresenteerd in Eindhoven op 17 maart
2007. Een tweede druk verscheen in december
2011.
De
vertalers

Hans,
Vincent, Joke en Annemarie; mei 2005,
(foto Ingrid van Neer; klik voor vergroting)
Drs. Joke Gehlen-Springorum (1940)
studeerde klassieke taal- en letterkunde
aan
de toenmalige Katholieke Universiteit
Nijmegen. Gedurende vijfentwintig jaar was
zij als docente verbonden aan het
katholiek gymnasium Rolduc te Kerkrade.
Dr.
Vincent Hunink (1962) is als docent en
onderzoeker Latijn verbonden aan de
Radbouduniversiteit Nijmegen. Hij
publiceerde Nederlandse vertalingen van
onder
meer Caesar, Apuleius, Tacitus en de
kerkvaders Athanasius en Benedictus.
Drs.
Hans van Reisen (1957) studeerde theologie
in Utrecht en was tussen 1985 en 1989
als wetenschappelijk assistent verbonden aan
de toenmalige Katholieke
Theologische Universiteit te Utrecht. Sinds
de oprichting van het Augustijns
Instituut is hij daar werkzaam als
studiesecretaris.
Drs.
Annemarie Six-Wienen (1968) studeerde
Nederlandse taal- en letterkunde aan de
Universiteit Utrecht. Jarenlang was zij
docente in het middelbaar onderwijs.
Voorts was zij werkzaam bij het Ministerie
van Binnenlandse Zaken. Sinds 2010
studeert zij theologie aan de Vrije
Universiteit (Amsterdam)

Hans, Joke,
Annemarie en Vincent
met het nieuwe boek, maart 2007,
(foto Marco Balvers; klik voor vergroting)
Dankwoord
namens de vertaalgroep
uitgesproken
bij de boekpresentatie op 17 maart 2007 in
Eindhoven
Dames en heren,
Er bestaat een foto van onze
vertaalgroep, die ons heel aardig weergeeft.
Vier mensen buiten zittend, in de
tuin, half in de zon, in zomerse kledij:
veel wit en lichtblauw. Er wordt
vrolijk gedronken (rosé, witte wijn, bier).
We zíjn ook vrolijk, want we
kijken elkaar lachend aan. Hans lacht mee
maar kijkt, publiciteitsbewust als hij
is, vooral recht in de camera. Van
woordenboeken, computers en boeken geen
spoor. Er liggen nog wat papieren op tafel,
maar daar is geen overtuigende
interesse meer voor.
De grote vraag is: waar is hier
Augustinus? En: wat zegt dit over ons? Waar
is het onze groep eigenlijk om te
doen? Wat verbindt ons? U ziet het op die
foto eigenlijk heel mooi, en ik zeg
het maar kortweg en zoals de dingen liggen:
wat ons bindt is uiteindelijk niet
Augustinus en zijn teksten, maar ons
samen-zijn als groep. Dat verbaast u
misschien. Want u dacht misschien dat wij
allemaal onvoorwaardelijke
bewonderaars en vrienden van Augustinus
waren.
Natuurlijk, voor sommigen van ons geldt
dat laatste, 'vrienden van Augustinus',
beslist wel. Zeker Annemarie en Hans,
elk vanuit een eigen achtergrond, zijn
ijverige Augustinus-lezers. Vaak worden
zij in hart en hoofd getroffen door wat de
kerkvader in zijn preken schrijft: in
ons vertaalwerk maken we dat zogezegd live
mee. Zeker eenmaal per dag
klinkt Hans' spontane kreet: 'Fantastisch!'.
Voor de twee classici, Joke en mij, ligt
het een beetje anders. Joke zou ik nog wel
kenschetsen als een respectvolle
'bewonderaar' van Augustinus maar toch niet
als 'vriend'. Bewonderaar is wat
afstandelijker en houdt toch ook ruimte voor
reserves in.
En dan ikzelf. Tja, ik ben, vrees ik,
een hopeloos geval: nóch
'bewonderaar' nóch 'vriend' van
Augustinus. Ik ben geboeid door zijn taal
en
denkkracht, maar inhoudelijk sympathiseer
ik met antieke ketters, vrijbuiters en
andersdenkenden, en neem ik dus op
voorhand aan dat wat Augustinus wil
uitleggen
minstens onjuist en misleidend is, en
anders wel irrelevant... Voor echte
vrienden vormt een preektekst van
Augustinus een adembenemend berglandschap
met
geweldige vergezichten en indrukwekkende,
inspirerende hoogten. Voor mij is het
eerder een woestijn zonder oases. --
U
begrijpt het: Hans heeft dus een
zeker risico genomen toen hij uitgerekend
mij vroeg om hier iets namens
onze groep te zeggen!
Toch doe ik dat graag, want gelukkig
beleef ik, mét de drie anderen, veel plezier
in het werk. Waar zit dat plezier
in? Het is in de eerste plaats het plezier
van ambachtelijk werk en de rust en
bevrediging die het geeft om samen een
tekst, adequaat weer te geven in onze
eigen taal. Dat betekent samen wikken en
wegen, proeven en proberen, tot alles
er goed staat. Althans, zo goed we kunnen.
Dat ambachtelijk werk zou onmogelijk
zijn
zonder degelijk materiaal, dat wil zeggen
bruikbare basisvertalingen. Bij ons
worden die gemaakt door Joke. Graag gebruik
ik deze gelegenheid om mij toch te outen
als 'bewonderaar', maar dan van háár! Met
groot geduld worstelt zij op haar
eentje thuis met de teksten. En met niet
minder geduld ziet ze toe hoe haar
moeizaam verworven teksten in Eindhoven
worden ontrafeld, zin voor zin
bediscussieerd en veranderd. Ze doet daar
bovendien zelf flink aan mee. Joke, ik
zou het niet kunnen! Je hebt een waarachtige
en authentieke humilitas,
die mij ontzag inboezemt en waar ik van kan
leren. Je staat niet graag in de
aandacht, ik weet het, maar toch wil ik
graag één speciaal applaus voor jou!
Het plezier van het werk zit ook in
kleine dingen. Na zo'n tien jaar, dus zeg honderd
vertaaldagen, kennen we
elkaar behoorlijk goed en zijn we echt op
elkaar ingespeeld. Plezier is
bijvoorbeeld een een-tweetje van de classici
tegen de rest, of van de beide
dames tegen de beide heren (die moeten in de
pauze vaak koffie gaan zetten –
ik noem dat een duidelijk geval van
doorgeslagen emancipatie), of met drieën
een nummer vier wegstemmen, uiteraard in
wisselende coalities.
Op één punt werkt de drie-tegen-een
formule overigens niet: als u om, zeg,
twaalf uur of half vier bij ons
binnenkomt ziet u drie huiverende en
kleumende letterkundigen met sjaals,
mutsen, dikke jassen etc. tegen de kou, die
ons stilaan tot de botten gaat, en
één stralende theoloog in hemdsmouwen. Uit
naastenliefde zet Hans de
verwarming zo hoog hij het nog nét kan
verdragen, zo op 20, maar op dit punt
vormen we helaas nog geen Vier-eenheid.
Plezier op het werk komt ook door de
secundaire voorwaarden. We werken op een
keurige, ruime, kamer, krijgen geld en
boeken, er is koffie en thee (lekker warm!),
en een hoogtepunt is telkens het
gezellig samen lunchen op kosten van de
zaak.
Ons werk zou niet mogelijk zijn zonder
ondersteuning van velen. Allereerst noem ik
graag de ABC (Advies- en Beleids
Commissie) van het Augustijns Instituut,
onder leiding van Dr Joop Smit, en de
uiteindelijke opdrachtgever, de Nederlandse
Provincie van de Orde van de
Augustijnen, geleid door pater Clement, de
opvolger van pater Bodaar. Op details
verschillen de ABC en wij wel eens van
mening, maar in hoofdlijnen voelen we ons
altijd gesteund en gewaardeerd. We danken de
ABC en de Provincie voor de manier
waarop ze ons vertaalwerk mogelijk maakt,
jaar na jaar.
In concreto gebeurt dit faciliteren
vooral door de studiesecretaris, Hans van
Reisen, toevallig ook lid van onze
vertaalgroep. U heeft Hans vandaag weer in
actie gezien, dus u begrijpt onze
waardering voor zijn stuwende kracht. Vooral
wanneer de dingen precies zo lopen
zoals Hans het wil, én in de juiste
volgorde, is hij op zijn best! Hans, mede
namens Joke, Annemarie en jezelf
dank ik je voor je inzet als
organisator.
Ook onze meelezers zijn we dank
verschuldigd. Dat geldt met name Richard van
Zalen, die al onze teksten nog eens
grondig herleest en ons zo menigmaal voor
fouten behoudt.
Onze erkentelijkheid geldt in het
bijzonder ook de medewerkers van uitgeverij
Damon in Budel, sinds enkele jaren
de vaste Augustinus-uitgever. Jos en Marleen
van de Laar hebben hart voor de
zaak, en werken bovendien uiterst efficiënt
en snel, betrouwbaar en
klantvriendelijk om goede en
mooie
boeken te maken. We hopen dat de plezierige
samenwerking nog lang doorgaat.
Ik dank... nee, genoeg nu! Wie spreekt
vlak voor een borrel moet het niet te lang
maken. De gedachten dwalen immers
naar andere, meer aardse zaken... Ik rond
dus af. Maar ik wil per se ook u,
bezoekers en lezers, noemen. Het is voor
ons, vertalers, steeds een bron van
inspiratie en plezier om te weten dat u er
bent, dat u ons werk wilt gebruiken.
Zonder u was ons werk wel mooi en plezierig,
maar uiteindelijk nutteloos.
Dankzij u, in uw handen, vindt het zijn
vervulling. Onze dank gaat daarom ten
slotte vooral uit naar u.
Vincent Hunink
Teksten
Voorbeeldteksten: Preek 143
(integraal) en de zeer
korte Preek 145
(integraal). Noten zijn hier niet opgenomen.
Preek 143
:Er
is maar één zonde
Reiniging
door geloof
[1]
Er is één geneesmiddel voor alle verwondingen
van de ziel, er is één
verzoening voor de zonden van de mens: geloven
in Christus. Helemaal niemand kan
gereinigd worden van de erfzonde, die van Adam
stamt: in hem hebben alle mensen
gezondigd en zo zijn zij door hun geboorte
kinderen van de boosheid geworden.
Maar je komt ook niet af van de zonden die je
daar zelf aan hebt toegevoegd: je
biedt geen weerstand aan je lichamelijke
verlangens maar geeft daaraan toe. Door
schandelijk en schaamteloos gedrag raak je
eraan verslaafd.
Reiniging
kan alleen als wij door het
geloof één worden met Christus, als we worden
ingelijfd in het lichaam van Hem
die is verwekt zonder enige lichamelijke lust
en zonder dat verderfelijk genot.
Hij is zonder zonde gegroeid in de schoot van
zijn moeder en Hij heeft niet
gezondigd. In zijn mond is geen bedrog
gevonden. Allen die in Hem geloven worden
kinderen van God. Want ze worden geboren uit
God, ze zijn aangenomen kinderen
door de genade van het geloof in onze Heer
Jezus Christus.
Daarom,
lieve mensen, noemt diezelfde Heer
en Redder van ons dit met recht de enige zonde
en hiervan beschuldigt de Heilige
Geest de wereld: dat ze niet in Hem hebben
geloofd. Volgens Johannes zegt Jezus:
"Om de waarheid te zeggen: voor uw eigen
bestwil moet Ik weggaan; doe Ik
dat niet, dan zal de Helper niet naar u komen;
maar als Ik heenga, zal Ik Hem
naar u toezenden. En als Hij komt, zal Hij de
wereld beschuldigen en laten zien
wat zonde, wat gerechtigheid en wat oordeel
is. Zonde is dat ze niet in Mij
hebben geloofd. Gerechtigheid is dat Ik heenga
naar de Vader en u Mij niet meer
zult zien. Oordeel is dat de vorst van deze
wereld is veroordeeld."
Unieke
zonde
[2]
Alleen van deze ene zonde wilde de Geest de
wereld dus beschuldigen: dat ze niet
in Christus geloven. Door in Hem te geloven
worden alle zonden uitgewist, en
daarom wilde Hij kennelijk alleen deze ene
zonde aanrekenen. Alle andere zonden
liggen daarin besloten. Door te geloven worden
mensen geboren uit God en worden
zij kinderen van God. Er staat: "Hij heeft hun
het vermogen gegeven om
kinderen van God te worden, aan hen die
geloven in zijn Naam." Daarom
zullen allen die geloven in de Zoon van God
niet zondigen, voorzover ze Hem
trouw zijn en ook zelf, door aanneming, kind
en erfgenaam worden van God, dus
mede-erfgenaam van Christus. Daarom zegt
Johannes: "Wie uit God geboren is,
zondigt niet." En dus is de enige
zonde waarvan de wereld wordt
beschuldigd: niet in Hem geloven.
Dat is
dezelfde zonde waarvan de Heer
zegt: "Als Ik niet was gekomen, dan zouden ze
zonder zonde zijn."
Hadden ze dan niet talloze andere zonden?
Jawel, maar door zijn komst werden de
ongelovigen schuldig aan alleen deze zonde,
waarin alle andere liggen
opgesloten. Gelovigen hebben deze ene zonde
niet, en zo komt het dat alles wordt
vergeven aan wie gelooft. Dat is voor Paulus
de enige reden om te zeggen:
"Allen hebben gezondigd en allen zijn
verstoken van de goddelijke
heerlijkheid." Daarom worden zij die wel in
Hem geloven niet beschaamd. Dat
zegt ook de psalmist: "U die naar Hem opziet,
straalt van geluk, geen
schaamte kleurt uw gelaat." Wie zichzelf
verheerlijkt zal worden beschaamd
en niet zonder zonden worden bevonden. Daarom
worden alleen zij die God
verheerlijken niet beschaamd. Want allen
hebben gezondigd en allen zijn
verstoken van de goddelijke heerlijkheid.
Toen Paulus
het had over het ongeloof van
de joden zei hij niet: "Als sommigen van hen
hebben gezondigd, kan hun
zonde dan Gods trouw tenietdoen?" Hoe had hij
kunnen zeggen: "Als
sommigen van hen hebben gezondigd," terwijl
hij zelf zei: "Allen
hebben gezondigd"? Nee, hij zei: "Als sommigen
van hen niet geloven,
kan hun ongeloof dan Gods trouw tenietdoen?"
Zo wilde hij meer
nadruk geven aan deze ene zonde, waardoor de
andere zonden worden uitgesloten
van vergeving door de genade van God. Alleen
van deze ene zonde wordt de wereld
beschuldigd door de komst van de Heilige
Geest, dat wil zeggen door het geschenk
van de genade dat aan de gelovigen wordt
gegeven. De Heer zegt: "De zonde
is dat ze niet in Mij hebben geloofd."
Geschenk
van de Heilige Geest
[3]
Maar als de Heer altijd voor de ogen van de
mens zou verschijnen in zijn
verrezen lichaam, was geloven geen grote
verdienste en geen zalig geluk. Want de
Heilige Geest gaf aan toekomstige gelovigen
dit grote geschenk: te hunkeren naar
Hem die ze niet kunnen zien, met een hart niet
dronken van lichamelijke begeerte
maar van geestelijke verlangens. Zo ging het
ook met de leerling die had gezegd
alleen te zullen geloven als hij de littekens
van de Heer met de hand kon
beroeren. Het was alsof hij wakker schrok toen
hij diens lichaam had aangeraakt.
Hij riep uit: "Mijn Heer en mijn God!" Maar
de Heer zei tot
hem: "Omdat je Me gezien hebt, ben je gaan
geloven. Gelukkig die niet
hebben gezien en toch zijn gaan geloven."
Dat geluk
bracht de Heilige Geest en
Helper. Jezus had de gestalte van een slaaf,
die Hij had aangenomen in de schoot
van de maagd, onttrokken aan onze waarneming.
Toen kon de gezuiverde blik van de
geest zich richten op de gestalte van God. Die
had Hij als gelijke van zijn
Vader behouden, zelfs toen Hij in zijn
goedheid wilde verschijnen in een
lichaam. Zo kon de apostel Paulus, vervuld van
dezelfde Geest, zeggen: "Ook
als wij Christus hebben gekend met onze
zintuigen, nu is dat niet meer het
geval." Want hij kende het lichaam van
Christus niet door zijn zintuigen
maar door zijn hart. Hij erkende het wonder
van zijn verrijzenis, niet door Hem
nieuwsgierig aan te raken maar door vast in
Hem te geloven. Paulus zegt niet bij
zichzelf: "Wie zal opstijgen naar de hemel?
Dat is: Christus
laten afdalen. Of: Wie zal neerdalen in de
onderwereld? Dat is: Christus uit het
dodenrijk laten opstijgen. Nee, er staat: "Het
woord is dicht bij u, in uw
mond." Want dat woord is Jezus de Heer. Paulus
vervolgt: "Als uw hart
gelooft dat God Hem uit de doden heeft
opgewekt, zult u gered worden. Het geloof
van uw hart brengt de gerechtigheid, en de
belijdenis van uw mond brengt
redding." Dit zijn de woorden van
de apostel Paulus, broeders en
zusters, die ze oprispt in heilige
dronkenschap van de Heilige Geest.
Niets
zien, toch geloven
[4]
Wij zouden dat geluk, waardoor we niet zien en
toch geloven, op geen enkele
manier kennen als we het niet van de Heilige
Geest hadden gekregen. Daarom zei
de Heer terecht: "Voor uw eigen bestwil moet
Ik weggaan. Doe Ik dat niet,
dan zal de Helper niet naar u komen; maar als
Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe
zenden." Natuurlijk is Hij als God altijd bij
ons, maar als zijn lichaam
niet van ons was weggegaan zouden wij Hem
altijd zien met onze ogen en nooit
geloven met ons hart. Door dat geloof zijn wij
gerechtvaardigd en gezegend. We
mogen met een zuiver hart het Woord
aanschouwen dat God is bij God, het Woord
waardoor alles gemaakt is en dat vlees is
geworden om bij ons te kunnen wonen.
Als niet de
aanraking van onze handen maar
het geloof van ons hart gerechtigheid brengt,
dan is het terecht dat de wereld
wordt beschuldigd vanwege onze gerechtigheid:
daar wil men immers niet geloven
zonder te zien. Om ons de gerechtigheid van
het geloof te geven en zo de wereld
te beschuldigen vanwege onze gerechtigheid,
zei de Heer: "Gerechtigheid is
dat Ik heenga naar de Vader, en dat u Me niet
meer zult zien." Het is of
Hij zei: "Dit zal uw gerechtigheid zijn: dat u
gelooft in Mij een middelaar
te hebben, nu Ik ben verrezen en naar mijn
Vader ben gegaan. Een middelaar waar
u absoluut van opaan kunt, ook als u Hem niet
met eigen ogen kunt zien. Als u
dan door Hem bent verzoend zult u God kunnen
zien met uw hart."
Toen de
vrouw die de kerk moet verbeelden
neerviel voor de voeten van de verrezen Heer,
zei Hij tot haar: "Raak Me
niet aan, want ik ben nog niet opgestegen naar
de Vader." Dit wordt opgevat
als een diepzinnige uitspraak: "Geloof niet in
Mij door met uw handen mijn
lichaam aan te raken. U moet met uw hart in
Mij geloven. Dat betekent dat u Mij
moet aanraken met het geloof van uw hart, als
ik naar de Vader ben opgestegen.
Gelukkig zijn zij die niet zien en toch
geloven."
Dit is de
gerechtigheid van het geloof die
de wereld mist. Daarom wordt die wereld
beschuldigd. Wij missen die
gerechtigheid niet, want er staat: "De
rechtvaardige leeft door het
geloof." Ten eerste zullen we in Hem
verrijzen, in Hem op onzichtbare wijze
bij de Vader komen en volmaakt worden door de
rechtvaardiging. Ten tweede
geloven we zonder te zien en leven we door het
geloof, want de rechtvaardige
leeft door het geloof. Om beide redenen heeft
de Heer gezegd:
"Gerechtigheid is dat Ik heenga naar de Vader
en dat u Mij niet meer zult
zien."
Wat is
zonde?
[5]
De wereld mag niet als excuus aanvoeren dat de
duivel haar afhoudt van het
geloof in Christus. Want de vorst van deze
wereld wordt naar buiten gestuurd ten
behoeve van van de gelovigen. Zo kan hij in de
harten van de mensen, die door
hun geloof bij Christus zijn gaan horen, niet
meer te werk gaan zoals bij de
kinderen van het ongeloof. Die stookt hij
regelmatig op om de rechtvaardigen op
de proef te stellen en van hun stuk te
brengen. Want de voormalige baas over ons
binnenste werd naar buiten gestuurd en daarom
bestookt hij ons nu van buitenaf.
Hoewel de Heer de vervolgingen door de duivel
gebruikt om de zachtmoedigen op
het rechte spoor te brengen, is de duivel
alleen al door het feit dat hij naar
buiten is gestuurd, veroordeeld.
En door dit
oordeel wordt het ongelijk van
de wereld aangetoond. Want wie niet wil
geloven in Christus mag niet klagen over
de duivel. Toen die was veroordeeld, dat wil
zeggen naar buiten was gestuurd,
kreeg hij toestemming ons van buitenaf te
bestrijden om ons te harden. Maar niet
alleen mannen, ook vrouwen en jongens en
meisjes hebben van hem gewonnen: dat
zijn de martelaren. En door wie konden die
overwinnen? Uitsluitend door Hem in
wie zij geloofden en van wie zij hielden, ook
al zagen zij Hem niet. Doordat Hij
heerste in hun hart waren ze verlost van die
duivelse heerser. En dat alles door
de genade, dat wil zeggen door het geschenk
van de Heilige Geest.
Met recht
heeft diezelfde Geest dus de
wereld beschuldigd. Hij heeft laten zien wat
zonde is: dat ze niet geloven in
Christus. Wat gerechtigheid is: dat zij die
dat wilden, geloofden, ook al zagen
ze degene in wie ze geloofden, niet. Zij
hoopten door zijn verrijzenis ook zelf
te verrijzen en volmaakt te worden. Ten slotte
heeft Hij laten zien wat oordeel
is: als zij wilden geloven werden ze door
niemand tegengehouden, omdat de vorst
van deze wereld al was veroordeeld.
Preek
145A : Mijn
Heer en mijn God
U hebt het
gehoord: zij die niet zien en
toch geloven worden meer geprezen door de Heer
dan zij die wel zien en geloven,
ja Hem zelfs hebben mogen aanraken. Toen de
Heer verschenen was aan zijn
leerlingen was de apostel Tomas er niet bij.
Hij had van hen gehoord dat
Christus was verrezen en zei: "Ik wil met mijn
hand de opening in zijn
zijde voelen. Anders geloof ik niet."
Wat zou er
gebeurd zijn als de Heer zonder
littekens was verrezen? Had Hij zijn lichaam
niet gewoon kunnen opwekken zonder
dat de sporen van zijn wonden te zien waren?
Zeker wel, maar als Hij de
littekens op zijn lichaam niet had bewaard,
had Hij de wonden in ons hart niet
kunnen genezen. Hij werd aangeraakt en
herkend. Het was voor Tomas niet genoeg
Hem te zien met zijn ogen, nee, hij wilde
geloven met zijn vingers. De Heer zei:
"Kom nu maar, leg je vingers hier. - Ik heb
niet alles verwijderd, Ik heb
iets bewaard om jou te doen geloven. - Kijk
naar mijn zijde, en wees niet langer
ongelovig, maar gelovig."
Toen Tomas
van de Heer te zien had
gekregen waaraan hij had getwijfeld riep hij
uit: "Mijn Heer en mijn
God!" Hij raakte zijn lichaam aan en
verkondigde luid zijn goddelijkheid.
Wat raakte hij aan? Het lichaam van Christus.
Was het lichaam van Christus soms
de goddelijkheid van Christus? Nee, de
goddelijkheid van Christus was het Woord.
De menselijkheid van Christus bestond uit zijn
ziel en zijn lichaam. Tomas kon
die ziel niet aanraken maar wel vermoeden,
omdat het lichaam dat dood geweest
was weer leefde en bewoog. Maar dat Woord kan
niet veranderen en ook niet worden
aangeraakt. Het wordt niet minder en het wordt
niet meer, want er staat:
"In het begin was het Woord, en het Woord was
bij God, en het Woord was
God." Dat was wat Tomas luid verkondigde. Het
lichaam raakte hij aan, het
Woord riep hij aan, want het Woord is vlees
geworden en het heeft onder ons
gewoond.
Recensies
De
uitgave is kort gesignaleerd of besproken in
o.a.:
De
Leeswolf 13, 2007,2, 367 (door H a n
s G e y b e l s)
Reveil
2007,7 (door L.G.) (...) 'qua opzet heel
prettig. (...) een aantal korte preken
van Augustinus die rustig op de bank te lezen
zijn. U moet geen diepgaande
theologisch ingewikkelde uiteenzettingen
verwachten (...) '
De
oogst 70, 2007,7,28 (door P.d.B.)
'prachtige bundel' (...) 'de preken zijn
prachtig vertaald'(...) 'ik heb enorm genoten
van dit boek. De titel is al een
preek op zich'
Reformatorisch
Dagblad 26,2007,298,16 (door K. v a
n d e r Z w a a g, ook over
twee andere Augustinus-boeken) (...) 'onze
kennis van de kerkvader is met deze
uitgaven opnieuw vermeerderd' (...)
---
Een
uitvoerige beschouwing van A a r t
N e d e r v e e n is verschenen
in Wapenveld 57, 2007, 4, 47-48.
Enkele citaten:
'Augustinus
heeft de moderne lezer veel te zeggen. Dat
heeft niet in de laatste plaats te
maken met de zorg die de vertaalteams van het
Augustijns Instituut in Eindhoven
aan de vertaling hebben besteed.
(...)
De levensnabijheid van Augustinus' preken is
opvallend. (...) Voor mij heeft de
nabijheid van Augustinus het meest te maken
met zijn rusteloze vragen. Telkens
vuurt hij nieuwe vragen af op de tekst. Het
geloof zoekt naar inzicht. En ook
als de antwoorden niet (meer) bevredigen, dan
toch laat Augustinus op
inspirerende wijze zien dat het bevragen van
de bijbel helemaal thuishoort in de
traditie van de kerk. De indruk bestaat vaak
dat de traditie de toegang van
hedendaagse hoorders tot de Schrift kan
belemmeren. De vertalingen van
Augustinus maken duidelijk dat ook precies het
omgekeerde mogelijk is. (...) Het
werk van de vertalers in Eindhoven maakt in
ieder geval duidelijk dat het
vertalen van oude teksten uit de christelijke
traditie ongekende mogelijkheden
in zich bergt.'
---
Een
enthousiaste bespreking van de inhoud en stijl
van Augustinus' preken door G e r
r a r t v a n R h e e
verscheen in Visserslatijn 29,4,
december 2007, 83-86 onder de titel 'Prachtige
preken!' Het Augustijns Instituut
wordt geroemd om zijn werk om Augustinus'
geschriften over te brengen naar het
Nederlands.
---
latest
changes here:
03-10-2012 16:14