TEKSTVOORBEELDEN
(vertaling)
Cicero,
Brief Fam. 14.1: Niets dan narigheid
In verband
met de komst van een nieuwe gouverneur
in Macedonië vertrekt Cicero uit
Thessalonica naar Dyrrachium, een
havenstad aan de westkust van Macedonië,
dus tegenover de zuidoostkust van ltalië
(het huidige Durrës in Albanië). Hij
komt daar op 25 november
aan.
Deze brief
is verstuurd op 28 november, vanuit
Dyrrachium dus. Alleen het PS is daar
echter geschreven. De brief zelf heeft
Cicero geschreven toen hij zich nog in
Macedonië bevond.
Thessalonica, november 58
Lieve
Terentia, lieve kleine Tullia, lieve
Cicero,
Veel mensen schrijven me en
iedereen vertelt me dat jij ongelofelijk
sterk en dapper bent, en dat je alle
psychische en fysieke inspanningen
doorstaat. Ach, ach, ach: dat jij met je
kracht en loyaliteit, je deugdzaamheid en
vriendelijkheid vanwege mij zoveel ellende
over je heen hebt gekregen!
En dat
onze lieve kleine Tullia door haar vader
nu zoveel te lijden heeft, terwijl ze
vroeger zoveel plezier aan hem beleefde!
En wat moet ik zeggen van de kleine
Cicero? Hij is nog maar net mondig of hij
ervaart al het grootste verdriet en de
ergste ellende.
En kon ik nu maar denken dat dit
komt door het noodlot, zoals jij schrijft.
Dan was het wel wat
gemakkelijker te verdragen. Maar het is
allemaal mijn eigen schuld: ik dacht dat
ik de sympathie had van mensen die mij
feitelijk niets gunden en sloot me niet
aan bij mensen die mijn vriendschap
zochten.
Had ik nu maar mijn eigen ideeën
gevolgd en me niet zoveel aangetrokken van
de adviezen van domme of verkeerde
vrienden, dan had ik een heel gelukkig
leven.
Maar goed, nu zeggen mijn
vrienden dat we goede moed moeten houden.
Ik zal mijn best doen gezond te blijven
zodat jouw inspanningen niet vergeefs
zijn.
Ik besef
wat een grote klus het wordt. Het was
natuurlijk veel eenvoudiger geweest in
Rome te blijven dan daar terug te komen.
Maar toch, als we alle volkstribunen mee
hebben, als Lentulus[1] zich zo zal
inzetten als het er nu naar uitziet, ja
als ook Pompeius en Caesar meedoen, dan
mogen we niet wanhopen.
Wat betreft het slavenpersoneel:
ik zal doen wat mijn vrienden aanraden,
zoals jij dat aangeeft in je brief. En wat
betreft mijn verblijfplaats: de epidemie
hier is intussen verdwenen, maar zolang
die heerste heb ik er geen last van gehad.
Plancius probeert alles voor me
te doen. Hij wil graag dat ik bij hem
blijf
en houdt me
hier. Ik wilde liever op een meer verlaten
plek in Epirus zitten, waar Piso[2] en zijn
soldaten niet komen, maar Plancius houdt
me nog hier. Hij hoopt dat hij samen met
mij kan vertrekken naar Italië.
O, als ik die dag nog mag
meemaken, als ik jullie mag omhelzen, als
ik jullie en mezelf terugkrijg! Dan heeft
jullie toewijding aan mij en die van
mij aan jullie genoeg opgeleverd.
Piso is
voor ons allemaal zo vriendelijk en flink
en aardig, het kan werkelijk niet beter.
Ik hoop maar dat hij er geen spijt van zal
hebben. Aan roem zal het hem niet
ontbreken, lijkt me zo.
Over mijn broer Quintus: dat was
niet bedoeld als kritiek tegenover jou!
Maar ik wilde dat jullie zo
dicht mogelijk bij elkaar zouden staan,
zeker nu jullie met zo weinigen zijn.
De
mensen die ik van jou moest bedanken heb
ik bedankt, en ik heb ze geschreven dat
jij me op de hoogte hebt gebracht.
Je schrijft me, lieve Terentia,
dat je een huizenblok gaat verkopen. Alle-
machtig, alsjeblieft, wat moet
daarvan komen? En stel dat we steeds zo in
moeilijkheden blijven, wat moet er dan
worden van onze arme jongen? Ik kan niet
verder schrijven, de tranen worden me
teveel en ik wil jou niet ook aan het
huilen brengen. Alleen dit: als mijn
vrienden doen wat ze moeten doen, zal geld
niet het probleem zijn, en doen ze dat
niet, dan krijg je met
jouw
geld niets voor elkaar. Alsjeblieft, bij
alle ellende die we nu ondergaan: onze
jongen is al kansloos, neem hem nu niet
álle kansen af! Als hij straks íéts bezit
waardoor hij niet in armoede vervalt heeft
hij maar een beetje kracht en inzet nodig,
en een beetje geluk, en hij krijgt ook de
rest.
Zorg goed voor jezelf en stuur
koeriers naar me zodat ik hoor hoe het
gaat
en hoe
het met jullie is. Wat mij betreft, het
wachten hier duurt nog maar even. Doe de
groeten aan mijn kleine Tullia en aan
Cicero. Het allerbeste.
PS Ben
nu aangekomen in Dyrrachium. Een vrije
stad, die graag iets voor me wil doen, het
meest nabij Italië. Maar lopen me hier
teveel mensen rond, dan ga ik ergens
anders heen en schrijf je.
Verstuurd 28 november uit
Dyrrachium.
Plinius, brief Brief
4.13: Op zoek naar een goede docent
Plinius raadpleegt zijn vriend Tacitus
bij het volgende probleem: hij heeft
gemerkt dat zijn vaderstad Comum geen
mogelijkheid voor hoger onderwijs
biedt. Als vooraanstaand burger van
Comum voelt hij zich geroepen op zoek
te gaan naar een goede leraar
retorica. Hij vraagt Tacitus na te
denken over een geschikte kandidaat.
Beste Tacitus,
Gelukkig ben je goed aangekomen in Rome!
Ik vind het altijd prettig als je komt,
maar nu zit ik er echt op te wachten.
Zelf blijf ik nog een paar daagjes op
mijn buitenverblijf in Tusculum om een
bundeltje verzen af te maken dat ik
onder handen heb. Ik kan het werk wel
neerleggen, zo vlak voor het eind, maar
dan ben ik bang dat het moeilijk wordt
het weer op te pakken. Intussen is er
wel iets dringends en ik wil geen tijd
verloren laten gaan. Daarom stuur ik je
deze brief als een soort voorloper. Wat
ik je straks live wil gaan vragen staat
hier alvast in. Eerst even iets over de
achtergronden van mijn verzoek, daarna
komt de eigenlijke vraag. Onlangs, toen
ik in mijn eigen stad was, kwam de zoon
van een stadsgenoot mij begroeten. Hij
was gekleed in een praetexta.
‘Ben jij student?’
vroeg ik hem.
‘Ja’, zei hij.
‘Waar?’
‘In Milaan.’
‘Waarom niet hier?’
Daarop zei zijn vader (die was erbij,
hij had de jongen zelf bij me gebracht):
‘Omdat we hier geen leraren hebben.’
‘Hoezo geen leraren?’ vroeg ik. ‘Hier
ligt toch een groot belang voor jullie
als vaders?’ (Een aantal vaders kon ons
horen, het kwam goed uit). ‘Jullie
kinderen zouden toch juist hier
onderwijs moeten krijgen? Waar leven ze
nu prettiger dan in hun eigen stad? Waar
kunnen ze nu beter in de gaten worden
gehouden dan onder ogen van hun ouders,
waar met minder kosten dan thuis? Jullie
kunnen toch wat geld bij elkaar leggen
en leraren inhuren? Wat is dat nu voor
moeite? Al wat jullie nu uitgeven aan
kamerhuur, reisgeld en extra kosten
buiten de stad (en buiten de stad geeft
alles extra kosten) kan toch bovenop het
normale salaris?
Ik weet het goed
gemaakt. Zelf heb ik nog geen kinderen
maar ik ben bereid iets te doen voor
onze gemeenschap, als voor een dochter
of moeder. Het bedrag dat jullie samen
besluiten te besteden zal ik verhogen
met een derde. O, ik zou best het hele
bedrag willen toezeggen, maar dan ben ik
bang dat mijn gift vroeg of laat
verzandt in vriendjespolitiek. Dat zie
ik namelijk op tal van plaatsen gebeuren
waar leraren worden benoemd door de
gemeente.
Tegen die misstand is er maar één
middel: het recht mensen in te huren
moet uitsluitend liggen bij de ouders,
en door een verplichte eigen bijdrage
moeten ze zich ook gebonden voelen een
juist oordeel te geven. Als anderen
alles betalen maken ze zich misschien
niet druk, maar als ze meebetalen ligt
het zeker anders. Mijn geld moet gaan
naar iemand die dat waard is, en ouders
zullen zich daar actief voor inzetten
als hij ook van hen geld krijgt.
Dus sla de handen
ineen, maak samen een plan. En neem een
goed voorbeeld aan mij: ik wil niets
liever dan een zo hoog mogelijk bedrag
bijleggen.
Voor jullie kinderen kunnen jullie niets
beters doen, voor je vaderland niets
mooiers. Laat wie hier geboren wordt ook
hier zijn opleiding krijgen. Meteen bij
de geboorte moeten kinderen liefde gaan
voelen voor hun geboortegrond en daar
ook veel vertoeven, als iets heel
normaals. En dan hoop ik dat jullie
zulke befaamde leraren weten aan te
trekken dat het onderwijs hier
aantrekkelijk wordt voor naburige
steden. Dat zoals jullie kinderen nu
naar elders trekken, kinderen van elders
toestromen naar hier!’
Het leek mij goed
hier wat verder uit te halen en zogezegd
terug te gaan naar de bron. Zo besef jij
des te beter hoeveel plezier je mij doet
wanneer je de taak op je neemt die ik
jou toevertrouw. En dat is de volgende,
het gaat hier om iets heel belangrijks:
ik wil jou vragen eens goed rond te
kijken bij de grote groep studenten die
uit bewondering voor jouw talenten
samenkomt bij jou. Zijn daaronder
misschien potentiële leraren die wij
zouden kunnen interesseren? Uiteraard
onder voorwaarde dat ik aan niemand iets
kan beloven! Ik wil het verder helemaal
overlaten aan de ouders. Het oordeel, de
keuze, het is aan hen. Voor mijzelf
claim ik alleen de moeite en de
onkosten. Kun je dus iemand vinden die
zich geschikt voelt, dan mag hij zich
ter plaatse melden. Maar met dien
verstande dat hij maar één garantie op
zak heeft: zijn zelfvertrouwen.
Hartelijke dank en groeten,
Plinius
Vragen
1. Opnieuw maakt
Plinius zich druk om de keuze van een
docent, net als in de brieven 2,18 en
3,3. En zijn methode is opnieuw
anders. Zet de drie methoden kort
naast elkaar.
2. Wat is de financiering die Plinius
voorstelt?
3. Welke reden geeft Plinius voor zijn
gulle gebaar? En wat zal het
achterliggende motief zijn?
4. Liefde voor de eigen stad en daar
ook veelvuldig zijn wordt
gepresenteerd als ideaal. Waar hield
Plinius zelf zich voornamelijk op?
5. Plinius’ adressaat Tacitus is
niemand minder dan de beroemde
geschiedschrijver Cornelius Tacitus.
Waarom zou Plinius juist hem dit
verzoek doen?
6. Plinius zegt aan het slot dat hij
niemand iets wil beloven en de keus
helemaal aan de ouders laat. Meent hij
dit? Licht je antwoord toe.
(2000-2009-2012)
Recensies/reacties
latest
changes here:9-09-2019