VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX



summary

tekst

noten

 

 

 

ENNIUS VANONDER DE LAVA

Latijnse verzen op een papyrus uit Herculaneum


tekst gepubliceerd in: Lampas, tijdschrift voor classici, 41, 2008, 47-58


[>p.47] Summary: a recently deciphered papyrus from Herculaneum (PHerc.21) was found to contain Latin verses from the Annals by the early Roman poet Ennius. They appeared to belong to the sixth book, which deals with the war against Pyrrhus. This paper sketches the results of modern research of the papyrus and discusses the new evidence it brings for our interpretation of Ennius' sixth book. The papyrus has brought to light a number of new words and letters, as well as one or two substantial new fragments. More importantly perhaps, it has allowed scholars to assign some known Ennian lines to this book and it has clarified the general order and arrangement of book six.


 

Begin 2007 was in Nijmegen een belangrijke tentoonstelling te zien met voorwerpen uit Herculaneum,[1] het stadje dat samen met Pompeii in 79 werd getroffen door de uitbarsting van de Vesuvius. In een van de vele vitrines lagen enkele zwarte klompjes materiaal. Zo onooglijk en miniem als ze eruit zagen, zo sensationeel was hun ware aard: het ging om verkoolde stukken papyrus uit een grote villa in Herculaneum, de zogeheten Villa van de Papyri. Die villa heeft zijn moderne naam natuurlijk niet voor niets gekregen: in het enorme complex is een groot aantal papyri gevonden. Door de gloeiend hete lavastroom die Herculaneum in 79 trof (anders dan Pompeii, dat onder lagen asdeeltjes kwam te liggen) is het materiaal in zeer korte tijd verbrand maar direct ook afgesloten van zuurstof en zo in verkoolde staat geconserveerd.[2]

Voor niet-specialisten valt er aan die zwarte hompjes bitter weinig te zien. En na de eerste vondsten vanaf 1752 was er eigenlijk geen geschikte methode om de rollen te openen en de teksten te lezen. Maar in de loop van de 19e en 20e eeuw slaagde men er toch in veel van het materiaal te ontcijferen.[3] Het ging vrijwel steeds om Griekse teksten met een Epicureïsche inhoud: werken [>p.48]van Epicurus zelf, en vooral van de filosoof Philodemus. Men neemt aan dat de papyri in de villa deel uitmaakten van een Griekse filosofische bibliotheek, misschien van Philodemus zelf.[4]

Het ligt voor de hand aan te nemen dat er in de Villa ook een Latijnse bibliotheek geweest is. Als we ook daar een Epicuristische inhoud aannemen komen al snel namen aan de orde als die van Lucretius (ca. 97-ca. 55) en de door hem zo bewonderde Ennius (239-169),[5] de belangrijkste Romeinse epicus vóór Vergilius. Zou er misschien een papyrus met onbekend werk van deze beroemde dichters in Herculaneum bewaard zijn?

In de jaren '90 van de vorige eeuw werd in de Villa van de Papyri gericht gezocht naar zo'n Latijnse bibliotheek, in een grootschalige, kostbare opgraafcampagne. De hooggespannen verwachtingen werden echter teleurgesteld: er werd nauwelijks iets van betekenis gevonden, en in het geheel geen nieuwe papyrus. De campagne werd binnen enkele jaren zelfs voortijdig gestaakt.[6]

Toch zijn er wel degelijk enkele Latijnse tekstvondsten uit Herculaneum-papyri bekend, al is het op kleine schaal. Het meest tot de verbeelding spreekt de betrekkelijk recente ontcijfering van een papyrus met verzen uit Ennius' grote epos Annalen (PHerc. 21). Van Ennius' epos zijn alleen losse fragmenten bewaard in de vorm van citaten bij latere auteurs, vooral grammatici op zoek naar afwijkende vormen en woorden. In totaal gaat het om ongeveer 400 regels uit een totaal van 18 boeken, dat oorspronkelijk minstens 10.000 verzen moet hebben omvat. Een vondst van verzen van Ennius kan daarom gemakkelijk nieuw, onbekend materiaal aan het licht brengen.

In dit artikel laat ik zien dat dit in de Herculaneum-papyrus inderdaad het geval is en presenteer ik de betreffende verzen met enige context en toelichting.[7] Het omzichtige maar vastberaden speuren door geleerden naar authen[>p.49]tieke Ennius-woorden is een voorbeeld van gedegen filologisch handwerk, maar het laat ook zien dat onderzoek van teksten spannend kan zijn.  

 

'Nieuwe papyrus'

 

De ontdekking dat er Ennius-verzen op een papyrus uit Herculaneum staan is werkelijk nieuw te noemen: pas in 1990 publiceerde Knut Kleve hierover. De monumentale editie van Ennius' Annalen door Skutsch uit 1985[8] rept er nog in het geheel niet van. Maar de papyrus zelf is als archeologische vondst allesbehalve nieuw. Volgens het bericht van Kleve gaat het om een papyrus waar al in 1965 naar gekeken is, maar die pas in 1988 feitelijk is opengerold door Tommaso Starace, met de nieuw ontwikkelde methode van Brynjulf Fosse. Het leverde een aantal snippers tekst op waarvan de onderlinge volgorde vaststaat, alsmede een aantal losse snippers waarvan de plaatsing onbekend is.[9]

Op deze papyrus stonden duidelijk geen Griekse letters, maar Latijnse. Aanvankelijk, toen er nog maar weinig snippers bekend waren, dachten de onderzoekers aan een sacrale tekst. Bij het begin van de werkzaamheden vanaf 1988 vermoedde men dat het ging om resten van een Romeinse komedie. Er was nog niets wat specifiek wees op Ennius. Hoe kwam men tot de toeschrijving aan diens Annalen?

Het antwoord zit in een miniem snippertje tekst op een van de losse pezzi (I fr.1):

 

nam

  c mi

nonc

ferron[10]

 

Het fragmentje geeft flarden van vier regels. Iets in deze vier opeenvolgende verzen heeft bij een van de geleerden een licht doen opgaan: dit komt uit een al bekend fragment van Ennius' Annalen:

 [>p.50]

nam <...>

nec mi aurum posco nec mi pretium dederitis:

non cauponantes bellum sed belligerantes

ferro, non auro uitam cernamus utrique;

 

'want <...>

ik vraag van u geen goud, geef mij zulk losgeld niet:

de oorlog is geen handel maar een zaak van strijd,

het zwaard, niet goud, moet schikken wie zijn leven houdt'

(Ann. VI,xi (183-185) Skutsch)

 

Het zijn woorden uit een redevoering van koning Pyrrhus vlak na zijn legendarische 'Pyrrhus-overwinning' op de Romeinen bij Heracleia in 280 v.Chr. Als een Romeinse delegatie hem een schikkingsvoorstel doet om krijgsgevangenen terug te kopen, weigert hij resoluut.

Het aardige is niet alleen dat het Herculaneum-fragment identificeerbaar is doordat het reeds uit handschriftelijke overlevering bekend is,[11] maar ook dat er meteen een nieuw element kan worden toegevoegd op grond van de papyrus. Het woord nam uit de eerste regel vormt een stuk nieuwe tekst. Toegegeven, het is inhoudelijk niet erg schokkend, maar gezien de schaarse resten van Ennius' werk kunnen we ook zeggen: elk woord dat erbij komt, is welkom.

   

Pyrrhus

 

Die ontdekking moet een mooi moment zijn geweest, dat voor veel opwinding heeft gezorgd. En natuurlijk is men onmiddellijk verder gaan kijken in de diverse snippers. Al snel kwam men bij een ander stukje van de papyrus (Pezzo 2, fr.1), waar staat:

 

e l fortu

tati par

 

Dit bleek naadloos te passen bij het directe vervolg van Pyrrhus’ woorden, uit hetzelfde lange fragment van zijn toespraak, maar dan enkele verzen verder:

 

quorum uirtuti belli fortuna pepercit

eorundem me libertati parcere certum est

 

'al wie Fortuna in de oorlog heeft gespaard,

dier vrijheid sparen ben ik vast voornemens'

(Ann. VI,xi (188-189) Skutsch)

  [>p.51]

Helaas levert dit geen nieuwe tekst op, maar wel is hiermee het bewijs zo goed als sluitend geworden dat in PHerc 21 inderdaad iets uit Ennius' Annalen staat.

Een derde snipper van de papyrus (Pezzo 1, fr.2) levert hier aanvullend bewijs.

 

  r at

s p

 

Zo gering als het fragmentje ook is, er blijkt toch een nadere identificatie mogelijk, in het spoor van de twee Pyrrhus-fragmenten.

 

incedunt arbusta per alta, securibus caedunt,

percellunt magnas quercus, exciditur ilex,

fraxinus frangitur atque abies consternitur alta,

pinus proceras peruortunt; omne sonabat

arbustum fremitu siluai frondosai

 

...betreden 't hoge woud en kappen met de bijl:

ze vellen grote eiken, ook de steeneik valt,

de essenboom geknakt, de hoge dennenboom

gevloerd, de lange pijnen ploffen om, geraas

alom in 't woud van neergehaalde bladerstammen

(Ann. VI,ix (185-189)).

 

Voor de duidelijkheid is hier de hele reeds bekende Ennius-context geciteerd. Opmerkelijk genoeg komen ook deze verzen uit de nasleep van de slag bij Heracleia, zij het net iets eerder dan de toespraak van Pyrrhus. Het is een tamelijk beroemd fragment waarin allerlei bomen worden omgehakt, in dit geval om te dienen als brandhout voor brandstapels waarmee na de gewonnen slag de lijken aan Pyrrhus' zijde worden verbrand.[12]

   

Decius Mus

 

De drie geciteerde papyrus-snippers hebben allemaal een plaats in boek VI. Een volgende stap in de reconstructie betreft een ander al bekend Ennius-fragment. Pezzo 5 fr. 2 heeft de volgende letters:

 

    i

aperetq

orsitp

  [>p.52]

Daar valt normaal gesproken niet veel van te maken, maar wie gericht gaat zoeken in Ennius' Annalen komt vervolgens uit bij:

 

<...>i<...>

non si, lingua loqui saperet quibus, ora decem sint

in me, tum ferro cor sit pectusque reuinctum

 

zelfs niet als in mij een tiental monden waren

waar mijn tong mee spreken kon, en als mijn hart,

mijn borst, met ijzer was omgord.

(Ann. inc.25 (469-470)).[13]

 

De echt nieuw gewonnen tekst betreft hier een magere i, die de interpretatie natuurlijk niet verder brengt. Dit kan dus ook een filologenhart niet werkelijk blij maken, maar de identificatie levert wel iets anders op. Skutsch had in zijn grote editie uit 1985 dit fragmentje ondergebracht bij de sedis incerta fragmenta, de fragmenten met onduidelijke locatie, die dus niet met enige waarschijnlijkheid aan een bepaald Annalen-boek zijn toe te schrijven. Het is overgeleverd in twee verzamelingen van scholia op Vergilius Georgica 2,43, als parallel voor het bekende motief van de dichter die een nieuw thema aankondigt en erbij zegt dat zijn talenten niet toereikend zijn om de geweldige stof te bevatten:

 

non, mihi si linguae centum sint oraque centum,

ferrea uox...

 

nee, al bezat ik een honderdtal tongen, een honderdtal monden,

een ijzeren stem (vert. Piet Schrijvers).

 

De Vergilius-verzen gaan dus terug op een voorbeeld in Ennius. Skutsch geeft weliswaar uitvoerige documentatie over het motief als literaire topos,[14] maar een plaatsing in de Annalen was voor hem nog niet mogelijk. De ontcijfering van de papyrus laat dit nu juist wel toe: het is meer dan aannemelijk dat de Ennius-boekrol uit Herculaneum één Annalen-boek heeft omvat, te weten boek 6. Daarmee is ook dit al bekende, maar 'onzekere' Ennius-fragment definitief aan boek 6 toe te schrijven. Hoewel de papyrus hier geen nieuwe tekst biedt, levert hij toch een nieuw inzicht op.

Het fragmentje heeft iets te maken met de oorlog tegen Pyrrhus die in boek 6 centraal staat. Maar waar precies in het boek, en dus in het verhaal, heeft het zijn plaats gehad? Te denken is aan het begin van het boek, waarin Ennius dan  [>p.53]op hoge toon zijn belangwekkende nieuwe thema aankondigt: de eerste grote oorlog van Rome met een buitenlands vorst.

Het wetenschappelijke puzzelwerk levert in dit geval zelfs specifieke aanwijzingen op ten aanzien van de plaatsing: uit de volgorde van de genummerde fragmenten blijkt dat deze regels ergens uit het midden van boek 6 moeten stammen. Daarmee komt een proloog niet in aanmerking als context. Een andere suggestie is daarom waarschijnlijker: Ennius kondigt hier vermoedelijk de beroemde formele zelfopoffering (deuotio) aan door de Romein Publius Decius Mus. Die vond plaats in de slag bij Ausculum van 279, waarin de Romeinen Pyrrhus alsnog versloegen.[15]

Twee andere, geheel nieuwe fragmenten uit de papyrus kunnen bovendien met diezelfde context worden verbonden:

 

diu >

 

(Pezzo 5 fr.1)

 

De drie letters worden gevolgd door een lege plek en een antieke aanduiding voor het verseinde. Er kan dus iets gestaan hebben als diui, diuo, diua, als slot van een hexameter. Hoe dan ook is het een verwijzing naar een god, godin of goden.

Het lijkt redelijk om dit fragmentje kort vóór Pezzo 5 fr.2 te plaatsen, misschien zelfs in dezelfde aankondiging van het grote, nieuwe thema. Een los papyrussnippertje (Pezzo III, fr.1) kan in aansluiting hiermee worden geplaatst:

 

n

e cor

acdeci

t mori

erama

ora

 

hart

en Decius

sterven

ik was

bid

 

Het ligt voor de hand hier te denken aan woorden van de dichter die op bewonderende toon Decius Mus noemt, kort voor diens heroïsche zelfopoffering.[16] De tekst en de interpretatie blijven echter onzeker.  

  [>p.54]

Einde van de oorlog tegen Pyrrhus

 

In het geval van Ann. inc.25 had de papyrus uit Herculaneum nieuwe informatie te bieden: dat fragment is niet langer 'onzeker' maar hoort duidelijk bij boek 6. Ditzelfde geldt nog voor een ander fragment. Op Pezzo 5, fr.3 staat te lezen:

 

nitusarcett

m

 

Ook dit snippertje laat zich uitstekend aanvullen:

 

qui fulmine claro

omnia per sonitus arcet, terram, mare, caelum

<...>m<...>

 

die met zijn klare bliksem

klinkend heerst in alles, aarde, zee en lucht

(Ann. inc.97 (555-556))

 

Het gaat hier overduidelijk om een beschrijving van de oppergod Jupiter.[17] Tot nu toe was het onmogelijk om het detail nader te plaatsen, maar de papyrus laat opnieuw zien dat het om iets uit boek 6 van de Annalen gaat. Jupiter is daarin al vertegenwoordigd met een ander fragment:

 

tum cum corde suo diuom pater atque hominum rex

effatur

 

dan spreekt der goden vader en der mensen koning

bij zichzelf

(Ann. 6,18 (203-204)).

 

Het Ennius-fragment uit de papyrus zou heel goed hiermee verbonden kunnen worden. Gezien de plaatsing op de papyrus-rol gaat het niet om iets uit het begin of midden van het boek. Het zou daarom heel goed kunnen gaan om een godenscène ter gelegenheid van de aftocht van Pyrrhus uit Zuid-Italië. Ann. 6,18 markeert dan het begin van een monoloog van Jupiter, en het fragment in kwestie de afsluiting van die monoloog.[18] Jammer dat de nieuwe letter m geen verdere interpretatie toelaat. Wel tonen de fragmenten in hun samenhang nog eens dat Ennius de Pyrrhus-oorlog met veel pathos en dichterlijk vuurwerk in zijn epos heeft verwerkt.

Twee geheel nieuwe fragmentjes op de papyrus, ten slotte, hebben vermoedelijk direct betrekking op de vorst zelf. Op Pezzo IV fr.1 staat:

  [>p.55]

etulan

et ra

 

De tweede regel biedt hier weliswaar vier nieuwe letters, maar er valt helaas weinig van te maken. Het eerste stukje laat zich echter wel met enige waarschijnlijkheid reconstrueren tot:

 

<...p>etulan<s...> (ofwel: <...p>etulan<tia>)

 

brutaal (brutaliteit).

 

In dat geval kan het zijn gezegd over koning Pyrrhus, ergens in boek 6.[19] Nadere plaatsing is speculatief, maar men zou kunnen denken aan een vermelding aan het begin, bij de introductie van Pyrrhus als persoon in het epos, bijvoorbeeld direct na twee al eerder bekende fragmenten:

 

nauos repertus homo, Graio patre, Graius homo, rex

 

een nijver man, een Griek, van Griekse aard, de vorst

 

nomine Burrus uti memorant a stirpe supremo

 

die Pyrrhus heette, naar men zegt van hoogste stam

(Ann. 6,2-3 (165-166)).

 

Het tweede nieuwe fragmentje is op dit punt nauwelijks voor discussie vatbaar. Vrijwel zeker wordt Pyrrhus met name genoemd in Pezzo VI fr.2:

 

s

bur u

+

 

Dit laat zich reconstrueren als:

 

s

Bu<r>ru<s>.

 

Pyrrus.

 

Dat Ennius de vorm Burrus als vroeg-Latijnse transcriptie voor de Griekse naam gebruikt wordt bewezen door een expliciete opmerking daarover van Cicero (Brutus 160). In het juist geciteerde fragment 6,3 hebben Ennius-uitgevers de naam dan ook zo weergegegeven. Op zichzelf is die spelling dus geen nieuws. Het belang van het fragmentje schuilt in het toegevoegde teken, een soort kruisje (hier schematisch weergegeven), dat bekend staat als coronis en dat geldt als een sluitingsteken. Daarmee wordt onmiskenbaar duidelijk  [>p.56]dat Ennius zijn boek 6 afsloot met een vers dat eindigde met de naam van de koning. Dat betekent dat bepaalde oudere hypothesen over het einde van het boek hiermee komen te vervallen.[20]

 

 

Nieuwe tekst

 

Tot nu toe hebben de besproken papyrus-snippers de kennis van Ennius op verschillende punten aangevuld en verrijkt. Bij enkele fragmenten zijn feitelijk nieuwe letters en woorden tevoorschijn gekomen. Groots is die oogst niet, maar het is toch beter dan niets.[21] Het belang van de papyrus-ontcijfering ligt vooral op ander vlak. Zo is met name de structuur van boek 6 helderder geworden: de oorlog met Pyrrhus, inclusief de deuotio van Decius Mus, stond er centraal in, en het boek eindigde zelfs met de naam van de vorst. Enkele reeds bekende fragmenten uit boek 6 konden worden geïdentificeerd, en enkele andere fragmenten zijn nu met zekerheid in dat boek te plaatsen.

Voor een gemiddelde lezer is dit wellicht nog weinig spectaculair. Als klap op de vuurpijl is er gelukkig nog een wat langer fragment dat uitsluitend nieuwe tekst bevat. Jammer genoeg is het wel zwaar beschadigd. Ik geef ter afronding de tekst en een poging tot vertaling. Het gaat om Pezzo 7 fr.1.

 

<O>rci

numqu<a>m

rtur in ora<s>

nt et magis i<p>s<e>

c<o>ntrar<ia> i<u>ra

auerunt aur<um>

reges sud<antes>

ntur ne frat<res>

<ia>m mors est es et a

erunt indup<erator>

et ui mar<is>

at<r>a[22]

  [>p.57]

1Orcus

nooit

wordt <...> naar de randen

<...>en en meer zelf

5tegen recht

zij <...>en het goud

koningen zwetend

worden, opdat niet de broeders

is reeds de dood en bent gij door

10zij <...>en; de generaal

en door geweld van zee

donker

 

Hoe moet dit gehavende fragment worden geduid? Hoewel er relatief veel letters leesbaar zijn, is interpretatie hier een hachelijke zaak. Knut Kleve heeft niettemin een dappere poging gedaan de tekst te doorgronden.[23] Hij stelt dat gedacht moet worden aan een episode uit de periode na Pyrrhus' vertrek uit Zuid-Italië: zijn heiligschennende plundering van de Proserpina-tempel in Locri, en de vreselijke gevolgen die deze wandaad voor hem had.[24]

De reconstructie van Kleve luidt als volgt: Pyrrhus komt in de tempel van Proserpina, die staat voor het rijk van de dood (r.1), en waar grote, nooit aangetaste schatten zijn opgeborgen (r.2-3). Pyrrhus' financiële nood weegt zwaarder (r.4) dan zijn morele scrupules (r.5). Hij plundert het tempelgoud (r.6), maar er gebeurt iets wonderlijks dat zelfs koningen bang maakt (r.7): de schepen keren terug op de kust bij Locri. Pyrrhus probeert Proserpina te verzoenen door zijn kameraden te laten doden (r.8), maar vergeefs. Vanwege deze heiligschennis delft Pyrrhus het onderspit tegen de Romeinen. De godin verschijnt aan hem en kondigt zijn dood aan (r.9). De slotregels vertellen nog over een laatste vloot-expeditie in Griekenland, ofwel over een droom van de naar Locri teruggedreven schepen.[25]

Het is een prachtig verhaal, maar als wetenschappelijke reconstructie kan het moeilijk gelden. Daarvoor zijn er teveel onduidelijkheden en te weinig concrete aanknopingspunten in de tekst. Met name bepaalde versnellingen in het verhaal dat Kleve ervan maakt lijken binnen het kader van enkele hexameters zo goed als onmogelijk. Misschien is de tempelroof in Locri inderdaad  [>p.59]het onderwerp, maar veel verder kunnen we nauwelijks komen. Een heel andere context blijft ook denkbaar.[26]

Aan nieuwe teksten biedt de Ennius-papyrus, naast wat hierboven aan de orde is gekomen, nog een twintigtal snippertjes, die helaas amper interpretatie of vertaling toelaten. Bij wijze van voorbeeld geef ik de twee beste hiervan, Pezzo II fr.2 en VII fr.3, waar met wat goede wil nog iets van te maken is.

 

uir

mundi

tur

s

 

man

des werelds

wordt

 

 

rara

cor

emo<s>

r ipsa

 

zeldzaam

hart

<...>

zelf[27]

 

Wie de berichten over papyrus-vondsten en ontcijferingen van teksten uit Herculaneum met al te romantische verwachtingen leest, komt bedrogen uit. In het geval van de Ennius-papyrus PHerc. 21 blijkt er geen vloed aan nieuw materiaal naar boven te zijn gekomen. De winst zit vooral in relatief kleine elementen, zoals een toegenomen inzicht in de structuur van boek zes.

Gelukkig staat het iedereen vrij te blijven dromen van mogelijke nieuwe vondsten in Herculaneum. Een Latijnse bibliotheek in de Villa van de Papyri is nog niet aangetroffen, maar moet toch ergens onder de lavalagen liggen. En vele honderden reeds bekende papyrus-rollen zijn nog helemaal niet geopend. Wie weet wat die aan Griekse en Latijnse schatten verbergen. Er is dus nog alle reden om te hopen op nieuwe verzen van Ennius en anderen.


 

NOTEN  



    [1] De laatste uren van Herculaneum, Museum het Valkhof Nijmegen, 1 december 2006-18 maart 2007. Zie: Stephan T.A.M. Mols en Eric M. Moormann, Herculaneum, verwoest door de Vesuvius, Museum Het Valkhof, Nijmegen 2006.

    [2] Over de Villa van de Papyri, zie: Mols/Moormann 2006 (vgl. n1.), 56-5; een ruimer archeologisch overzicht is te vinden in: Martin Maischberger en Norbert Franken, 'Die Villa dei Papiri. Architektur und Skulpturenausstattung', in: Joseph Mühlenbrock und Dieter Richter, Veschüttet vom Vesuv. Die letzten Stunden von Herculaneum, (Verlag Philipp von Zabern) Mainz am Rhein 2005, 95-109.

    [3] Over de ontcijfering van de papyri, zie: Agnes Travaglione, 'Verkohlte Papyrus-Rollen. Die antike Bibliothek der Villa dei Papiri und ihre Entzifferung', in: Maischberger/Franken 2005 (vgl. n.2), 111-121.

    [4] De estetische werken van Philodemus worden gereconstrueerd in een prestigieus, internationaal kader, het 'Philodemus project' en uitgegeven door Oxford University Press. Meer informatie op: http://www.humnet.ucla.edu/humnet/classics/philodemus/philhome.htm. Voor een kort Nederlandstalig overzicht, zie: Joachim Lukoschus, 'Philodemus en zijn geschriften', in: Mols/Moormann 2006 (vgl. n.1), 60-61.

    [5] Lucretius zingt Ennius' lof in De rerum natura, 1,112-126, met name in de verzen 117-119 en 121: hij prijst hem als de eerste Romeinse dichter die vanaf de Helicon een altijd groene erekrans heeft gehaald die in Italië geroemd zal blijven, en hij spreekt van diens 'eeuwige verzen'.

    [6] Over deze recente campagne zie: Mario Pagano, Ercolano. Itinerario archeologico ragionato, (Edizioni T & M) Napoli 1997, 97-98; Fabrizio Pesando en Maria Paola Guidobaldi, Pompei Oplontis Ercolano Stabiae, (Editori Laterza) Roma/Bari 2006, 392-399. Ik dank dr. Stephan Mols voor zijn hulp bij het vinden van archeologische literatuur.

    [7] De beschrijvingen van de papyrus en de ontcijfering ervan zijn gebaseerd op twee artikelen: Knut Kleve, 'Ennius in Herculaneum', Cronache Ercolanesi (Bolletino del centro internazionale per lo studio dei papiri Ercolanesi) 29, 1990, 5-16 en Werner Suerbaum, 'Der Pyrrhos-Krieg in Ennius' Annales im Lichte der ersten Ennius-Papyri aus Herculaneum', in Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 106, 1995, 31-52. Beide artikelen verwijzen ook verder naar relevante archeologische literatuur. De Ennius-teksten worden geciteerd naar mijn volledige uitgave met Nederlandse vertaling in jambische verzen: Quintus Ennius, Annalen, ingeleid, bezorgd en vertaald door Vincent Hunink, (Voltaire) 's-Hertogenbosch 2006 (Bibliotheca Latina Archaica II; meer informatie op http://ennius.vincenthunink.nl).

    [8] The Annals of Quintus Ennius, edited with introduction and commentary by Otto Skutsch, (Clarendon Press) Oxford 1985.

    [9] Voor een niet-papyroloog is de beschrijving en indeling van de diverse fragmenten niet zonder meer inzichtelijk. Als ik Kleve goed begrijp zijn de pezzi  (stukjes, snippers) met arabische cijfers 1 tot en met 7 in die volgorde op de papyrusrol aangetroffen. De pezzi met Romeinse cijfers vormen verspreide, losse stukken waarvan weinig te zeggen is. Per pezzo worden dan weer verschillende tekstfragmentjes onderscheiden. De aandacht van de onderzoekers gaat vooral uit naar de eerste groep.

    [10] De hier geboden transcripties zijn bedoeld voor literair geïnteresseerde lezers. Uit de weergave van Kleve heb ik alleen opgenomen wat voor de interpretatie van belang kan zijn. Voor de leesbaarheid heb ik daarom afgezien van het gebruik van hoofdletters, van aanduidingen voor slecht of half leesbare letters en overige papyrologische conventies. Wel heb ik letters uit de papyrus vet gezet en de nieuwe letters bovendien gecursiveerd. Voor gedetailleerde transcriptie, deels aangevuld met tekeningen en foto's, verwijs ik naar Kleve 1990 (vgl. n.7).

    [11] Het wordt vanaf nec mi aurum... geciteerd door Cicero, Off. 1,38.

    [12] In de latere epische literatuur zou het motief 'bomen vellen' zich ontwikkelen tot een vast episch onderdeel. Vergelijk hierover: A.D. Leeman, 'Baümefällen - Vergil als Glied in der antiken epischen Tradition', in: Form und Sinn, Studien zur römischen Literatur (1954-1984), Frankfurt am Main et.al. 1985. Een eerdere, Nederlandstalige versie van Leemans artikel verscheen in Lampas 15, 1982,5-15.

    [13] De hier gegeven vertaling is aangepast ten opzichte van Hunink 2006 (vgl. n.7), 65.

    [14] Ennius' versie wijst op zijn beurt weer terug naar Homerus (Ilias 2,489). Voor verdere parallelplaatsen en secundaire literatuur over dit bekende motief, zie Skutsch 1985, 627-629; over het motief verder uitvoerig Suerbaum 1995, 40-43.

    [15] Voor discussie zie Suerbaum 1995,42-43.

    [16] Zie Suerbaum 1995, 42-43 met n.25.

    [17] Het bestaande fragment is gereconstrueerd uit twee citaten van de Vergilius-commentatoren Servius en Probus; vgl. Skutsch 1985 (vgl. n.8) 701-702.

    [18] Vgl. Suerbaum 1995,44. In n.26 suggereert Suerbaum dat het begin van het eerste vers van Ann. inc.97 dan ook iets als haec secum heeft bevat.

    [19] Het is natuurlijk niet zeker dat Pyrrhus hier bedoeld is. Suerbaum 1995,38 n.18 uit zijn twijfels op dit punt. Maar gezien de centrale rol van Pyrrhus in boek 6 komen er eigenlijk geen andere kandidaten in aanmerking.

    [20] Dit betreft bijvoorbeeld de suggestie van Skutsch 1985 (vgl. n8), 329 dat boek 6 zou eindigen met de verovering door de Romeinen van Brundisium in 267.

    [21] Een vergelijkbaar magere hoeveelheid nieuwe tekst is bekend geworden uit de Herculaneum-papyrus met Lucretius-verzen. Zie Werner Suerbaum, 'Herculanensische Lukrez-Papyri - Neue Belege für die Phase der Majuskel-Kursive eines bekannten Klassikertextes. Nachbetrachtungen zur Edition von K.Kleve, CronErc 19, 1989, 5-27', in: Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 104 (1994) 1-21. Van de veertig leesbare vers-fragmenten zouden er drie nog niet uit de handschriften bekend zijn: een na 1,873 en twee tussen 1,984 en 1,1109. Maar Suerbaum laat zien dat alledrie de plaatsen bedorven tekstplaatsen uit Lucretius' eerste boek betreffen en feitelijk niets toevoegen. Volgens hem ligt de waarde van de Lucretius-vondst meer op historisch vlak, vooral vanwege het gebruikte schrift (Suerbaum 1994, 20-21).

    [22] De transcriptie volgt in hoofdzaak Kleve 1990,9 en 12, en Suerbaum 1995,46-47.

    [23] K. Kleve ' Phoenix from the ashes: Lucretius and Ennius in Herculaneum ', in: O. Andersen en H. Whittaker (edd.), 'The Norwegian Institute at Athens ', Athene 1991, 57-64. Helaas is dit artikel in Nederland niet beschikbaar. Suerbaum 1995, 47 geeft een uitvoerig letterlijk citaat.

    [24] Voor de bronnen inzake die plundering, vergelijk Suerbaum 1995,49 n.33. Twee passages bij Livius zijn in dit verband relevant: Livius 29,8 en 18. Beide passages hebben betrekking op de jaren 205/204, maar blikken van daaruit terug op 276.

    [25] De reconstructie van Kleve's interpretatie berust op het citaat bij Suerbaum 1995, 47.

    [26] Suerbaum 1995, 48-51 bespreekt Kleve's reconstructie zeer kritisch. Zelf suggereert hij (p. 49-50) onder meer ook een heel andere parallel: Lucretius 5,1222-1232 over de bijgelovige vrees van mensen voor goden tijdens een onweer op zee.

    [27] Twee verdere snippertjes zijn nog opgenomen in Hunink 2006, 70 (vgl. n.7). Alle ontcijferde teksten staan afgedrukt in Kleve 1990 (vgl. n7).

 


Radboud Universiteit

Faculteit Letteren

GLTC

Uitgeverij Verloren, (uitgever van Lampas)

VCN / Oudheid.nl

Ennius op VincentHunink.nl


latest changes here: 30-07-2012 16:01

 

HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact