SENECA De hemelvaart van keizer Eikel
vertaling
Vincent Hunink,
Van Oorschot, Amsterdam 2023
ISBN
978 90 nnn nnnn n| geb. nblz; n EUR
Een gloednieuwe
vertaling van een van Seneca's vreemdste
geschriften, de 'Apocolocyntosis', een
satire op keizer Claudius
‘De keizer is dood,
lange leve de keizer.’ Zo voelde het
waarschijnlijk ook in 54, na de moord op de
Romeinse keizer Claudius. De nieuwe keizer,
Nero, leek een verademing. Zijn leraar, de
filosoof Seneca, schreef nog wel een lovende
grafrede over Claudius, waarmee Nero goede
sier kon maken. Maar Seneca deed meer. Voor
gebruik in kleine kring aan het hof schreef
hij ook een bijtende satire op de gestorven
vorst.
Daarin probeert de arme
Claudius verwoed een plekje te krijgen
tussen de goden. Tevergeefs. Hij wordt uit
de hemel verjaagd en krijgt ten slotte zelfs
een vernederende straf opgelegd. Hij is dan
al uitgelachen om een reeks van slechte
eigenschappen: van domheid en wreedheid, via
een hang naar dobbelen en nutteloze kennis,
naar diverse lichamelijke gebreken. Zijn
manke been, zijn gestotter, zijn
winderigheid. Het kan niet smalend genoeg,
zo lijkt het.
In dit rancuneuze maar
ook vermakelijke geschrift zien we Seneca
van een verrassende kant. De anders zo
serieuze filosoof gaat even helemaal los en
doet alles wat hij normaal verbiedt en
verfoeit. Maar wel, zoals altijd, met elan
en in een fraaie stijl.
FRAGMENT (10-11)
Toen
verrees de vergoddelijkte Augustus: nu was
hij aan de beurt om zijn visie te
verwoorden en hij stak een betoog af dat
blijk gaf van bijzondere welsprekendheid.
‘Ik
persoonlijk,’ sprak hij, ‘heb u, vroede
vaderen, als mijn getuigen: sinds ik god
ben geworden heb ik geen kik gegeven. ’k
Doe altijd alleen mijn eigen ding. Enne,
wegkijken kan niet meer. Het is zo
pijnlijk en, wat het erger maakt,
beschamend, nee ik hou het niet. Heb ik
daartoe vrede gebaard te land en ter zee?
Heb ik deswege de burgeroorlogen
beteugeld? En de stad met wetten
geconsolideerd en met bouwwerken getooid,
teneinde...? – Wat moet ik zeggen, vroede
vaderen? Ik weet het niet, geen woord kan
op tegen mijn verontwaardiging. Dus moet
ik wel mijn toevlucht nemen tot de
sententie van die weergaloze spreker,
Messala Corvinus: “Schandelijk, zo’n
macht”.
Deze
man, vroede vaderen, die u geen vlieg
kwaad lijkt te doen, maakte net zo
makkelijk mensen dood als een hond een
plasje doet. Maar wat zal ik zeggen over
al die heren van naam en faam? Geen tijd
voor treurnis over nationale rampen als
men kijkt naar eigen familie-ellende. Dus
weg met het ene en aandacht voor het andere.
Nee, ik mag dan geen kleermaker zijn,
maar 'het hemd is nader dan de
rok'.
Dat
heerschap hier, u ziet hem, heeft zich al
die jaren verscholen onder mijn naam. En
wat is zijn dank? Dat hij twee Julia’s,
mijn achterkleindochters, heeft
doodgemaakt, de ene met het zwaard, de
andere door verhongering. En nog één
achter-achterkleinzoon, Lucius Silanus.
Gij, Jupiter, moet maar even zien of dat
laatste een kwalijk zaakje was. Het was in
elk geval úw zaakje, als u eerlijk bent.
Vertel me
eens, vergoddelijkte Claudius, waarom deed
je zo bij al die mannen en vrouwen die je
hebt doodgemaakt? Nog voor je hun zaak had
onderzocht, voordat je hen had aanhoord,
verklaarde je ze schuldig. Waar gaat dat
zo? Niet in de hemel!
(...)
En deze man hier willen jullie nu een god
maken? Kijk naar zijn lichaam: de goden
waren boos bij zijn geboorte. Kortom, laat
hem eens drie woorden vlot uitspreken, dan
mag ik zijn slaaf zijn. Hij als god? Wie zal
hem eren, wie aan hem geloven? Als jullie
zulke goden maken gelooft straks niemand
meer aan goden.
Kort en
goed, vroede vaders, als ik mij in uw
midden netjes heb gedragen, als ik nooit
iemand onomwonden antwoord heb gegeven,
wreekt u dan het mij gedane onrecht.
Als mijn
visie dien ik de nu volgende motie in’ –
en hij las een uitgeschreven tekst voor –.
‘“Aangezien
de vergoddelijkte Claudius zijn
schoonvader Appius Silanus, zijn beide
schoonzoons Magnus Pompeius en Lucius
Silanus, zijn dochters schoonvader Crassus
Frugi, een man die als twee druppels water
op hem leek, en Scribonia, zijn dochters
schoonmoeder, en zijn eigen echtgenote
Messalina alsook anderen, te veel om op te
noemen, heeft doodgemaakt, stel ik voor
hem streng te straffen zonder uitstel van
proces, en zo snel mogelijk te laten
afvoeren. Binnen dertig dagen moet hij uit
de hemel weg zijn, binnen drie dagen van
de Olympus af.”’
Voorstel
met brede steun aanvaard. En dadelijk
grijpt Mercurius hem in de kraag en sleurt
hem richting onderwereld vanuit de hemel,