|
SENECA
Leren sterven
Brieven aan Lucilius
(3e
druk als Rainbow Delphi 5,
Maarten Muntinga, Amsterdam 2009

[ pb. 189 p.; ISBN 978 90
417 3013; prijs €9,95 ]
Lucius Annaeus Seneca (5 v.Chr
- 65 na Chr.) was een belangrijk Romein.
Opvoeder van keizer Nero, puissant rijke
kapitalist, fenomenaal schrijver: Seneca
heeft vele kanten, en moderne lezers vinden
die niet allemaal even leuk. Men verwijt
Seneca alom hypocrisie, valsheid en dubbele
moraal.
Aandachtige
lectuur van Seneca's geschriften laat zien dat
zo'n negatief oordeel zeer onterecht is. Als
geen ander is Seneca in staat om in een paar
zinnen kernachtig een existentieel probleem
onder woorden te brengen. Niet veel Romeinse
auteurs zijn zo consequent in hun stof,
thematiek en aanpak. Bij Seneca heb je als
lezer voortdurend het gevoel: dit gaat echt
ergens over.
De
brieven van Seneca aan Lucilius vormen een
vrij groot corpus (3 delen in de Loeb serie).
In deze filosofische brieven ontwerpt Seneca
al schrijvende een duidelijke praktische
levensfilosofie, in hoofdzaak gebaseerd op de
leer van de antiek Stoïci. Kernbegrippen uit
die leer zijn onder meer: leven volgens de
natuur. Dat wil zeggen: niet alleen aanvaarden
wat onvermijdelijk is, maar ook werkelijk
instemmen met alles wat zich buiten je macht
bevindt. En natuurlijk: streven naar wijsheid
en deugd, beperken of uitroeien van passies en
hevige emoties, nuchterheid en soberheid. En:
je altijd realiseren dat je maar een klein
deeltje bent in een heel groot
geheel.
Maar
als echte Romein is Seneca in die brieven
natuurlijk vooral op de praktijk gericht. Hoe
moet je leven? Wat doet er echt toe? Wat is er
in literatuur en filosofie nu werkelijk van
belang en wat is onzin?
Bij
het lezen van Seneca's brieven viel mij op dat
er een soort rode draad door de collectie
loopt: veel brieven gaan over de hoofdvraag:
'Hoe gebruik ik de (korte) tijd op aarde goed?
En hoe kan ik mij voorbereiden op het
einde?'
Brieven
die in belangrijke mate over dit, ook voor
moderne lezers onverminderd relevante thema
gaan, heb ik geselecteerd voor deze nieuwe
vertaling. De bestaande vertalingen van
Seneca's brieven voldoen naar mijn smaak niet
aan zo'n inhoudelijk criterium, en
bovendien schieten ze tekort in stijl. Ook
Seneca's beroemde, flitsende stijl moet in een
vertaling aan de orde komen. Een literair werk
is altijd een eenheid van vorm en inhoud.
dit
boek als e-book

eerste
en tweede druk:
SENECA
Leren sterven
Brieven aan Lucilius
gekozen,
vertaald en toegelicht door Vincent Hunink
Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam
2004
(2e druk 2005; herdruk als ebook 2009)
[ pb.147 p.; ISBN 90 253 4982 X;
prijs € 17,50]
VOORPUBLICATIES EN OVERNAMEN
-
Drie van de vertaalde brieven (12; 56 en
77) zijn ook opgenomen in: Geerten
Meijsing (ed.) Van Como tot Syracuse, reis
door Italië met de grootste schrijvers en
dichters, Athenaeum-Polak & Van
Gennep; Amsterdam 2006; ISBN 90
2533424 5, p. 181-190
FRAGMENT
uit: Stijl
maakt de man (114)
Beste Lucilius,
Waarom komt in
bepaalde perioden een decadent soort stijl op,
vraag je me, en waar ligt het aan dat
getalenteerde mensen neigen naar bepaalde
fouten, zodat de spreektrant nu eens opgeblazen
en krachtig is, dan weer brokkelig en melodieus
als een lied? Waardoor vallen soms gewaagde en
ongelofelijke ideeën in de smaak, en soms juist
afgekapte spreuken die van alles te raden laten
en waaruit meer is op te maken dan je hoort? Hoe
komt het dat er een tijd is geweest waarin men
wat al te scheutig was met beeldspraak? Hier
geldt de gangbare zegswijze die bij de Grieken
tot spreekwoord is geworden: 's mensen stijl is
als zijn leven.
Zoals het handelen
van ieder individu weergeeft hoe hij als spreker
is, zo reflecteert stijl soms de publieke
moraal, wanneer discipline in de maatschappij
onder vuur staat en men zich aan genietingen
overgeeft. Bandeloos taalgebruik is een bewijs
van publieke luxe, wanneer het althans geen zaak
meer is van enkelingen maar alom wordt
goedgekeurd en aanvaard.
De
spreekvaardigheid kan niet anders gekleurd zijn
dan de ziel. Als de ziel gezond is, als zij
evenwichtig is en serieus en matig, is ook het
andere vermogen helder en nuchter. Is zij echter
aangetast, dan wordt ook dat andere besmet. Zie
je niet wat er met het lichaam gebeurt als de
ziel verslapt? Ledematen gaan slepen, voeten
komen maar amper vooruit. Als de ziel
verwekelijkt is, blijkt de verslapping toch al
uit de manier van lopen? En als zij fel en
verbeten is, zie je toch de pas versnellen? En
onsteekt zij in razernij, of wat grenst aan
razernij, in woede, dan raakt het lichaam toch
in beroering? Dan is het toch geen bewegen meer,
maar tekeergaan?
Wat denk je,
hoeveel te meer gebeurt dit niet bij de
spreekvaardigheid, die met de ziel geheel en al
vermengd is? Ze wordt erdoor gevormd,
gehoorzaamt eraan, haalt bij haar de regels.
Neem
Maecenas en zijn manier van leven: die is
genoegzaam bekend en ik hoef hier niet te
vertellen hoe hij liep, hoe overdreven
verfijnd hij was en hoe hij wilde opvallen,
hoe hij zijn fouten niet wilde verbergen. Maar
wat te denken van zijn stijl? Was die niet
even ongebonden als hij zelf losjes gekleed
ging? Zijn woorden zijn toch net zo opvallend
als zijn hele manier van doen, zijn gevolg,
zijn huis, zijn vrouw? Hij zou een man met
groot talent zijn geweest, als hij een rechte
weg had aangehouden, als hij het niet had
vermeden begrepen te worden, als hij zich niet
tot in zijn spreken toe liet gaan!
Zo zie je bij hem
de spreekstijl van een dronken man: omfloersd,
onvast, ten volle ongebreideld. Kan het
uitzinniger dan: 'stroom benevens oever met
wouden behaard'? En kijk eens hoe men 'de
bedding met bootjes beploegt en omwoelt de
wadden en zo een spoor van tuintjes trekt'. En
wat dacht je ervan als iemand 'vrouwenlokjes
krult en met de lippen kirt en zuchtjes slaakt,
gelijk gebieders van 't geboomte razen met
gebogen nek.' Of: 'een reddeloze kliek schuimt
alles onder het eten af, valt huizen met de
wijnkruik aan en brengt de dood teweeg door
hoop,' 'de Genius die amper van zijn eigen feest
getuige is,' 'de dunne wasdraad en de
kleppermolen,' 'de haard wordt door moeder of
eega aangekleed'.
Als
je dit leest, dan weet je het toch meteen
weer? Dit is de man die altijd met loshangende
tunica's door de stad rondliep. (Want zo nam
hij zelfs taken van de keizer waar; dan moest
men het wachtwoord halen bij een losjes
gekleed persoon). Dit is de man die in de
rechtszaal, op het spreekgestoelte, bij elke
openbare bijeenkomst zo verscheen dat zijn
hoofd onder een mantel schuilging met
uitzondering van de oren aan beide kanten,
precies zoals de voortvluchtige slaven van een
rijke in een klucht. Dit is de man die zich
uitgerekend in de tijd dat er burgeroorlog
woedde en de stad in rep en roer en onder de
wapenen was, publiekelijk liet begeleiden door
twee eunuchen, die toch nog meer mans waren
dan hijzelf. Dit is de man die wel duizendmaal
een vrouw trouwde hoewel hij er maar één had.
Die frasen van hem,
zo slecht geformuleerd, zo achteloos op papier
gekwakt, zo met het normale taalgebruik in
strijd, laten zien dat zijn karakter minstens zo
ongewoon, misvormd en zonderling was. De hoogste
lof wordt hem toegezwaaid voor zijn mildheid:
het zwaard liet hij rusten, hij onthield zich
van bloedvergieten, toonde zijn macht alleen
door een uitbundige levensstijl. Maar die lof
heeft hij zelf weer bedorven met de liflafjes
van die monsterlijke stijl. Hij blijkt niet mild
te zijn geweest maar nichterig!
Dat
blijkt glashelder uit die bizarre zinsbouw,
die omgedraaide woorden, die merkwaardige
gedachten, die vaak wel groots zijn maar in
hun expressie alle spankracht verliezen. Zijn
overmaat aan voorspoed is hem naar het hoofd
gestegen. Dat is een fout die soms iemands
eigen schuld is, soms die van de tijd. Zodra
de voorspoed wijd en zijd tot welvaart heeft
geleid, begint het met extra aandacht voor
persoonlijke verzorging. Daarna wordt er
gezwoegd op meubilair, en daarna gaan alle
zorgen uit naar het huis -- dat het wordt
uitgebouwd tot de dimensies van een landgoed,
dat de muren gaan glimmen van geïmporteerd
overzees marmer, dat de daken gaan glanzen van
goud, dat sierplafonds hun evenbeeld krijgen
in rijke vloerdecoraties. Daarna verplaatst de
'goede smaak' zich naar de maaltijden, en
zoekt men naar erkenning door middel van
nieuwe ideeën en veranderingen in de normale
volgorde: slotgangen vooraf, amuses
bij het weggaan.
En
als je eenmaal de neus ophaalt voor wat gewoon
is en al het normale ordinair vindt, ga je ook
in je stijl op zoek naar nieuwigheden. Het ene
moment haal je oude, in onbruik geraakte
woorden onder het stof vandaan, het andere
moment verzin je onbestaandewoorden of geeft
ze een andere draai, en het volgende moment
geldt gewaagde en veelvuldige beeldspraak als
'geraffineerde stijl', zoals onlangs in de
mode is gekomen.
Er
zijn mensen die de gedachten afkappen en hopen
te scoren door de zinnen in de lucht te laten
hangen zodat de toehoorder er het raden naar
heeft. Er zijn er die de gedachten juist
vasthouden en rekken. En er zijn er die niet
zozeer in de fout gaan (iets onvermijdelijks
als je een gooi doet naar iets groots), maar
die houden van de fouten zelf. Kortom, overal
waar je ziet dat decadente stijl in de smaak
valt, is ook de moraal van het rechte pad
afgedwaald, dat kan niet missen.
Zoals overdadige
banketten en kleding tekenen zijn van een
verziekte samenleving, zo is het gesteld met een
stijl waarin alles maar kan: als die verbreid
raakt toont het aan dat ook de geest, de bron
van die woorden, in staat van verval is.
Het
hoeft geen verbazing te wekken dat decadente
taal een warm onthaal krijgt bij het gewone
volk en tevens in meer beschaafde kringen: zij
verschillen in kleding, niet in
oordeelsvermogen. Het is eigenlijk verbazender
dat men niet alleen foute taal prijst maar
fouten zonder meer. Want het is altijd een
feit: geen talent valt in de smaak zonder dat
men er iets van vergoeilijkt. Noem mij wie je
maar wilt, een man met een grote naam, dan zal
ik je zeggen wat hem in zijn eigen tijd werd
vergeven, wat in zijn eigen tijd welbewust
door de vingers werd gezien. Ik kan je een
hoop mensen noemen die geen nadeel hebben
ondervonden van hun fouten, en een aantal die
er voordeel bij hebben gehad. Jawel, ik kan
mensen noemen met de beste reputaties,
modellen en idolen, van wie je de fouten enkel
kunt verbeteren ten koste van hun roem. Die
fouten zijn namelijk zozeer verweven met hun
deugden, dat ze die laatste met zich
meesleuren.
Daarbij
komt nog dat stijl geen onveranderlijke regels
kent. Ze wijzigt met de maatschappelijke
gebruiken, die nooit lang stilstaan. Velen
halen woorden uit vervlogen tijdperken en
spreken in 'Twaalf Tafelen'-taal. Gracchus en
Crassus en Curio vinden ze al veel te
gepolijst en te modern, ze gaan helemaal terug
naar Appius en Coruncianus.Anderen willen
juist uitsluitend gangbare en alledaagse
woorden en vervallen daarmee in een banale
stijl. Beide uitersten zijn, op hun eigen
manier, decadent, evengoed als, potverdrie, de
wil om enkel en alleen fraaie, klinkende,
dichterlijke woorden te gebruiken en alle
gewone, gebruikelijke woorden te vermijden.
Ja, de een gaat evenzeer de fout in als de
ander: de een is opgedofter dan nodig, de
ander is slonziger dan nodig; de een onthaart
ook zijn benen, de ander zelfs zijn oksels
niet.
RECENSIES /
REACTIES
'Seneca wil graag dat we
"dapper sterven". Ik denk dat we die
dapperheid beter kunnen gebruiken'.
'Na een keuze van de
tien belangrijkste boeken over het goede
leven uit 2004, bleek de Romeinse denker in
haast ieder boek op te duiken. Bijna altijd
als inspiratiebron, wat niet wegneemt dat
hij regelmatig zwaar onder vuur ligt.'
'Leren sterven is
een heel toegankelijk boek (...)'
-
M a
r j o l e i n e d
e
V o s bespreekt in NRC
Handelsblad, 7 januari 2005
(voorzijde van Cultureel Supplement) onder
de kop "Leren Sterven" een aantal boeken
over verlies, waaronder de
Seneca-bloemlezing Leren Sterven. Ze is
kritisch over Seneca's radicale ideeën,
maar kan haar bewondering voor zijn
positie toch niet ontkennen. Een paar
citaten.
'... hoe
oefen je in sterven? Dat weet Seneca.
(...)'
'Het klinkt
wel erg stoïcijns, om niet te zeggen:
onmenselijk. (...) Het is verleidelijk
kortom, om tegen te spartelen als iemand
je een zo hoog ideaal voorhoudt en om je
af te vragen: lééft iemand dan nog wel,
als hij zo voorbereid is op verlies, als
alles wat hij heeft en alles wat hem lief
is hem afgenomen kan worden en hij dan
volhoudt: “Alle goeds heb ik bij me”? Is
heel die ‘apatheia’, dat vermogen om
onaangedaan, onaangeraakt te blijven niet
een vorm van gevoelsarmoede?’ (...)
'Het is een
zo formidabel antwoord op alles, dat het
probleem van het verlies erbij lijkt te
verdampen.'
-
De bloemlezing Leren
sterven is in Trouw
van 21 januari 2005 besproken in het katern
'De Verdieping' (p.12) , als eerste in een
serie 'De filosoof in één vraag'. De
interviewer was P e t e r H
e n k S t e e n h u i s. Hieronder
volgt de volledige tekst, met vriendelijke
toestemming van de interviewer:
Wat is de belangrijkste
gedachte van Seneca voor onze tijd?
Peter Henk Steenhuis
De filosoof in één vraag
Antwoord van Vincent Hunink: Gebruik je
tijd goed! Doe wijsheid op zolang je kunt en
houd altijd de dood voor ogen.
Hunink: Laten we beginnen met de dood. De
Romeinse filosoof Seneca (ca 4
v.Chr-65n.Chr) meent dat we bij alle
activiteiten die we ondernemen de dood voor
ogen moeten houden. Iedere dag kan de
laatste zijn. Hij zou geen waardering kunnen
opbrengen voor het type manager dat altijd
haast heeft, altijd onderweg is, en
getroffen door ziekte of leed niet weet hoe
te reageren.
In een van zijn brieven aan zijn vriend
Lucilius schrijft hij: 'Wat een domheid om
verbaasd te zijn als op een dag gebeurt wat
er elke dag gebeuren kan. Ergens ligt er
voor ons wel een grens, namelijk waar die is
vastgelegd door de onverbiddelijke noodzaak
van het lot, maar niemand van ons weet hoe
dicht hij zich bij die grens bevindt'.
Midden in het leven dienen wij dus in de
dood staan.
Sterker nog, Seneca zegt dat het er zelfs
niet toe doet wanneer we doodgaan. Het is
niet het aantal dagen dat ons leven
kwaliteit geeft. Het gaat erom wat wij met
onze tijd doen.
Soms hoor je over mensen van 94, die er
trots op zijn zo'n hoge leeftijd bereikt te
hebben. Seneca zou die trots ongepast
vinden. Volgens hem gaat het erom je
talenten te ontplooien. Een man van 94 kan
al wel dertig jaar zijn tijd half slapend
verbeuzelen.
Voor het jongetje van zeven dat bij een
ongeluk om het leven komt doet leeftijd er
ook niet toe...
Waarschijnlijk zou Seneca uiteindelijk wel
toegeven dat zo'n jongetje niet de kans
heeft gehad zich te ontplooien. Seneca
probeerde als Romeins bestuurder een brug te
slaan tussen de hoge eisen van de stoïcijnse
wijsbegeerte en de praktijk van het leven.
Hij bedoelde dat we niets moeten uitstellen
en elke dag de rekening met het leven
vereffenen.
En als die rekening een negatief saldo
oplevert...
Dan moet je eruit stappen. Seneca is een
voorstander van euthanasie. 'Als het lichaam
geen nuttige dienst meer verricht, waarom
zou je de lijdende ziel dan niet laten
vertrekken? En misschien moet je dat wel
iets eerder doen dan nodig, om te voorkomen
dat je het, als het echt nodig is, niet meer
kunt'.
Maar tot die dag moet je je tijd
zorgvuldig besteden en wijsheid opdoen...
Ja. Tijdverlies is zonde. Maar tijdverlies
uit achteloosheid, zo zegt Seneca, dat is
wel het ergste. 'De mensen zijn dom, want de
minste, banaalste of althans vervangbare
spullen schrijven ze zonder bezwaar op
andermans conto wanneer ze die in bezit
krijgen. Maar niemand denkt dat hij iets
verschuldigd is wanneer iemand hem tijd
schenkt. Terwijl dat toch het enige is wat
je zelfs uit dank nooit meer terug kunt
geven'.
Ik moet soms an deze uitspraak van Seneca
denken tijdens vergaderingen of
bijeenkomsten waar mensen afdwalen van het
onderwerp of zich verliezen in details. Wie
vijf minuten spreektijd in beslag neemt in
een vergadering met vijftien man, eist van
de mensheid een geschenk van maar liefst
vijf kwartier.
Wat een strengheid...
Humor ontbreekt bij Seneca totaal. Hij biedt
een prettig tegenwicht aan alle
oppervlakkigheid van tegenwoordig. En ook in
de Romeinse tijd was hij een van de weinigen
die consequent zinvolle dingen schreven.
Ik lees hem vooral als spiegel en
referentiepunt, en niet als laatste woord.
Want inderdaad, zijn loden ernst kan een
mens ook wel eens flink opstandig maken.
Wat? Ieder moment kostbaar en belangrijk?
Laat ik vandaag eens een hele avond
vergooien voor de tv! Wat zou Seneca dát
afkeuren!
Citatenestafette
Een citaat uitzoeken, er commentaar op
leveren en vervolgens het stokje doorgeven
aan een collega, aldus de eenvoudige
ingrediënten van deze estafette. Het citaat
kan populair of wetenschappelijk zijn, de
keuze is aan de schrijver. Deze maand koos
Vincent Hunink een citaat van Seneca.
“De mensen zijn dom, want de minste,
banaalste of althans vervangbare spullen
schrijven ze zonder bezwaar op andermans
conto wanneer ze die in bezit krijgen.
Maar niemand denkt dat hij iets
verschuldigd is wanneer iemand hem tijd
schenkt. Terwijl dat toch het enige is wat
je zelfs uit dank nooit meer terug kunt
geven."
De Romeinse filosoof Seneca is in de eerste
van zijn Brieven aan Lucilius meteen goed op
dreef. In pakkende, scherp geformuleerde
zinnetjes houdt hij zijn vriend Lucilius
wijze levenslessen voor. Zoals ‘leg je toe
op wijsheid, ‘houd altijd de dood voor
ogen’, of zoals hier: ‘realiseer je hoe
kostbaar de tijd is’. Je tijd is zo uniek
dat die zelfs onvervangbaar is. Geef je
iemand een materieel cadeau, dan kan dat
voorwerp eventueel nog geretourneerd worden.
Maar iemand iets van je tijd geven is het
grootst denkbare geschenk, want eenmaal
geschonken tijd is onherroepelijk voorbij.
Ik moet soms aan deze uitspraak van Seneca
denken tijdens vergaderingen of
bijeenkomsten waar mensen afdwalen van het
onderwerp of zich verliezen in details. Wie
vijf minuten spreektijd in beslag neemt in
een vergadering met vijftien man eist van de
mensheid een geschenk van maar liefst vijf
kwartier.
Seneca's moraliserende boodschappen zijn
natuurlijk tijdloos en waar, maar zijn loden
ernst kan een mens ook wel eens flink
opstandig maken. Wat? Ieder moment kostbaar
en belangrijk? Laat ik vandaag eens een hele
avond vergooien voor TV! Wat zou Seneca dát
afkeuren!
"Was Seneca een hypocriete moralist?
Wie is er niet bang voor de dood? Dat zullen er
maar weinigen zijn. De Romeinse politicus en
filosoof Seneca was er zo eentje. Hij werd door
zijn keizer Nero gedwongen tot zelfdoding. Hij
onderging zijn lot stoïcijns en doorstond zijn
beproevingen (het wilde in zijn bad allemaal
niet meteen lukken) als een man van geest en
bloed. 'Ten slotte ging hij in een bassin met
warm water zitten en besprenkelde diegenen van
zijn slaven die het dichtst bij hem stonden.'
Zo is zijn levenseinde beschreven door zijn
tijdgenoot Tacitus.
Lucius Annaeus Seneca (5/4 voor Christus - 65 na
Christus) is door alle eeuwen heen een
veelbesproken en veelgelezen man gebleven. Hij
was uit rijke ouders in het Romeins/Spaanse
Cordoba geboren, maar werd al op heel jonge
leeftijd naar Rome gestuurd om daar de
elite-opleiding in het politieke handwerk te
krijgen. Hij verkeerde al snel in de hoogste
keizerlijke kringen (Tiberius, Caligula,
Claudius). Dat was zijn droom, maar dat werd ook
zijn noodlot.
Ondanks respectabele prestaties als Romeins
senator viel hij bij Claudius vanwege een
duister akkevietje in ongenade. Die verbande hem
naar het onherbergzame Corsica - een verbanning
die acht jaar zou duren. Na zijn terugkeer
(bewerkstelligd door Claudius' vrouw Agrippina)
nam hij de zorg op zich voor de opleiding van de
latere keizer Nero, zoon van Agrippina. Dat ging
goed, totdat Nero van god losging (brand in
Rome) en Seneca van samenzweringsplannen
beschuldigde en tot zelfdoding dwong.
In weerwil van zijn politieke aspiraties (of
juist dankzij?) bleef Seneca altijd trouw aan
zijn andere grote liefde: de filosofie. Zijn
voorkeur ging uit naar het gedachtegoed van de
stoïcijnen, een denkrichting die een hoogstaande
ethische moraal probeerde te verbinden met
individueel denken en handelen in de sociale en
politieke realiteit. Hij keerde zich daarbij
vooral tegen de aanhangers van de zienswijze van
de filosoof Epicurus (de epicuristen), die in
het bijzonder de directe behoeftebevrediging en
het dagelijks genieten nastreefden.
Hij schreef veel - in tal van literaire genres -
om zijn discipelen en mede-Romeinen van zijn
inzichten deelgenoot te maken.
In Leren sterven - Brieven aan Lucilius
selecteerde de Nijmeegse classicus en
productieve vertaler Vincent Hunink meer dan
dertig brieven die Seneca in de laatste jaren
van zijn leven schreef aan zijn vriend Lucilius.
Die verzameling brieven (er zijn er 124 bewaard
gebleven) behoort tot het meest spraakmakende
uit zijn totale werk. Lucilius had wel wat met
het epicurisme (hoewel hij geen zeloot was) en
Seneca deed op een ontspannen en aansprekende
manier pogingen zijn vriend in het volgens hem
rechte spoor te houden of te krijgen.
Seneca doorspekte zijn schrijfsels met
alledaagse voorvallen en hanteerde vaardig de
oneliner: 'Wat je ook doet, houd de dood voor
ogen', 'Wat ooit een keer kan gebeuren, kan
vandaag gebeuren', 'Wie overal is, is nergens'.
Dat lijken misschien nu clichématige
Succesagenda-wijsheden, maar ze maken de brieven
een fascinerende bron voor de kennis van de toen
heersende filosofische denkwereld en het
dagelijks leven in Rome. Bovendien geven zijn
brieven ook enig blijk van gevoel voor
introspectie. Zijn eigen zwaktes of
tekortkomingen laat hij niet onbesproken.
Hunink selecteerde de brieven vooral met het
oogmerk ze te laten doorklinken in de moderne
tijd. Ze behandelen aspecten van het leven die
nog steeds van gelding zijn, zoals: hoe moet ik
leven, hoe bereid ik me voor op ziekte en
gebrek, op de dood? Om die reden ook
veroorloofde hij zich in zijn vertaling enige
vrijheden, die het Latijn van toen dichter bij
de taal van nu halen. Hij handelt daarmee in de
geest van Seneca, die zich immers juist in de
door hem gekozen briefstijl wilde afzetten tegen
het vaak bestudeerde en looiige briefproza van
iemand als Cicero. Het resultaat is een soepel
lopende vertaling, die niets van de
oorspronkelijke zeggingskracht van de brieven
verloren laat gaan.
Illustratief is Seneca's brief over het badhuis.
Het thema is: wat maak je je druk om lawaai?
Seneca vertelt daarin dat hij boven een badhuis
woont en dagelijks allerlei lawaai om zich heen
hoort: gekreun, gepiep, hoge blaastonen, luide
plonzen, schreeuwende 'amokmakers'. 'Jij moet
wel stalen zenuwen hebben, zul je zeggen',
schrijft hij aan Lucilius. 'Of je bent doof, dat
je hier tussen al die herrie, die wirwar van
kabaal, het hoofd koel houdt.' Om zijn epistel
te eindigen met: 'Weet dat je pas dan in balans
bent als geen enkel lawaai je nog raakt, als
geen woord je van streek maakt, of het nu
vleiend of dreigend is dan wel een loos en
onbeduidend omgevingsgeluid.'
Wrang is de brief onder de titel 'Dapper
sterven', met de kennis van Seneca's eigen dood.
'Je bent bang voor de dood', schrijft hij aan
Lucilius. 'Maar sterven is ook een van de taken
in het leven, weet je dat niet? Er is namelijk
geen bepaald aantal taken dat je vol moet maken.
Ieder leven is kort. (. . .) Wat geldt voor een
toneelstuk, geldt ook voor het leven: het gaat
er niet om hoe lang het duurt, maar hoe goed het
acteerwerk is. Het maakt niets uit op welk punt
je stopt. Hou op waar je wilt, zorg alleen voor
een goede slotscène.'
Seneca is vaak afgeschilderd als een hypocriete
moralist, schrijft Hunink in zijn Nawoord. Dat
beeld is vooral ontstaan doordat hij makkelijk
praten had (hij had geld genoeg) en niet vies
was van politieke pluimstrijkerijen. Zijn
filosofische lessen zijn meermaals bestempeld
als 'zalvende praatjes over deugd en
rechtschapenheid'. Leren sterven laat een andere
kant van hem zien: een door het leven wijs
geworden man, die worstelt met de dingen waar
het werkelijk om gaat en zijn visie daarop in
gewone mensentaal wil verwoorden. Daarmee
ontstijgen de brieven aan Lucilius het
privé-karakter. Over zijn hoofd heen zijn zij
gericht tot lezers van alle tijden."
"Verwachtingen vooraf:Oef! Een Latijnse
mega-klassieker dus ongetwijfeld
onbegrijpelijk en niet om door te komen…
Recensie:
Eenmaal het boek in handen is daar de
eerste meevaller. ‘Leren Sterven’ is een
dun boekje en er blijken zowaar
begrijpelijke zinnen in hedendaags
Nederlands in te staan. Al lezende volgt
meevaller op meevaller en word je vertaler
Vincent Hunink zelfs dankbaar. Hij is erin
geslaagd om met zijn selectie en vertaling
van de brieven van Lucius Annaeus Seneca
(ca. 4 v. Chr. – 65 n. Chr.) aan zijn
vriend Lucilius een zeer leesbare
bloemlezing te maken die oud maar bovenal
ook jong zal aanspreken.(...)
[Hunink] heeft daarbij met name gekozen
voor brieven met verrassende ideeën en
inzichten die voor een breed publiek
leesbaar zijn en iets te zeggen hebben
voor de kritische lezers van nu. Hierbij
weet hij Seneca’s opvallend frisse,
bondige en levendige stijl van het Latijn
ook in zijn vertaling zeer leesbaar te
houden."
latest changes here: 17-09-2017
|
|