|
JACOBUS DE VORAGINE
DE HAND VAN GOD
De mooiste heiligenlevens uit de Legenda Aurea
gekozen, vertaald en van
een nawoord voorzien
door Vincent Hunink
en Mark Nieuwenhuis
Athenaeum-Polak
& Van Gennep, Amsterdam 2006

ISBN 90 253 5890 X [294 p.] EUR 19,90
Rond het jaar 1260 bracht de Domenicaan
Jacobus de Voragine een eeuwenlange traditie van heiligenlevens samen in zijn
Legenda Aurea. Vanuit alle mogelijke bronnen haalde hij materiaal over alle
denkbare en ondenkbare christelijke heiligen. Dit materiaal ordende hij naar de
dagen van het liturgisch jaar.
In deze ongekend rijke en
veelzijdige verzameling zien we de culminatie van eeuwen christelijke traditie,
en een spiegel van de middeleeuws Latijnse literatuur. De verhalen zijn prima
leesbaar en behoeven ook voor de 21e eeuwse lezer nauwelijks speicale
toelichtingen.
Uit dit
ongekend rijke werk heb ik samen met Mark Nieuwenhuis een ruime bloemlezing voorbereid.
Het boek is verschenen in april 2006

Vincent Hunink (l) en Mark Nieuwenhuis (r); Amsterdam, 3
september 2005
AANBIEDINGSTEKST
JACOBUS DE VORAGINE, DE
HAND VAN GOD
de mooiste heiligenverhalen uit de
Legenda Aurea
gekozen en vertaald door Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis
Alle eeuwen door hebben christelijke heiligen tot de verbeelding gesproken. Ze
golden als lichtende voorbeelden en strijders voor God, maar ook als helpers die
dichtbij de mensen staan. Vandaar ook dat heiligenlevens altijd druk gelezen
zijn.
Het genre bereikte zijn
hoogtepunt in de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (1229-1298). In dat
omvangrijke werk is een duizendjarige traditie van Latijnse teksten
bijeengebracht, keurig volgens het liturgische jaar: iedere dag zijn eigen
heilige.
In De hand van God zijn
Jacobus' mooiste heiligenverhalen uitgekozen. Het wemelt er van wonderen,
spectaculaire genezingen, onwaarschijnlijke martelingen en ander fraais.
Topheiligen zoals Benedictus en Franciscus ontbreken niet, maar ook kleinere
figuren als Sebastiaan, Agnes en de ex-hoer Maria van Egypte staan erin. Deze
ruime bloemlezing is een zalig leesboek, waarvoor ook de meest verstokte
ongelovigen door de knieën zullen gaan.
Mark Nieuwenhuis (1968) is
docent klassieken te Lelystad. Hij vertaalde recentelijk mee aan een
veelgeprezen bloemlezing uit Plinius de Oudere.
Vincent Hunink (1962) is latinist aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij
vertaalde onder meer werk van Apuleius, Seneca, Tacitus en Augustinus.
FRAGMENT
(een passage uit het Leven van Maria
van Egypte. De zondares zelve is aan het woord en vertelt haar levensverhaal.)
'Zo stak ik de Jordaan over en kwam ik in
deze woestijn, waar ik zevenenveertig jaar heb vertoefd zonder ooit een mens te
zien. Die drie broden die ik had meegenomen werden mettertijd zo hard als steen,
maar ze waren mij zevenenveertig jaar genoeg om van te eten. Mijn kleren zijn
intussen vergaan. Zeventien jaar lang heb ik hier in de woestijn last gehad van
lichamelijke aanvechtingen, maar nu heb ik ze dankzij de gunst van God allemaal
overwonnen. Zo, nu heb ik u alles verteld wat ik heb gedaan. Bidt u alstublieft
voor mij tot God.'
De oude man ging languit op de grond liggen
en prees de Heer in zijn dienares. 'Ik smeek u,' zei zij, 'komt u op Witte
Donderdag weer naar de Jordaan en brengt u dan het lichaam van de Heer mee. Want
vanaf de dag dat ik hier ben gekomen heb ik geen communie ontvangen.'
Zo ging de oude man terug naar het klooster.
Een jaar later, kort voor Witte Donderdag, nam hij het lichaam van de Heer mee
en kwam naar de oever van de Jordaan, waar hij op de andere oever de vrouw zag
staan. Zij sloeg een kruis en liep vervolgens over het water tot bij de oude
man. Die was verbijsterd toen hij dat zag en strekte zich nederig bij haar
voeten uit. 'Pas op,' zei zij. 'Doet u dat nu niet, want u draagt de sacramenten
des Heren, en u straalt in de waardigheid van het priesterschap. Maar ik bid u,
vader, weest u zo goed en komt u ook volgend jaar weer naar me toe.'
Daarop sloeg zij een kruis, liep over het
water van de Jordaan en zocht de eenzaamheid van de woestijn weer op. De oude
man keerde terug naar zijn klooster. Het jaar daarop kwam hij naar de plek waar
zij voor het eerst met hem gesproken had en hij constateerde dat ze daar was
overleden. Hij begon te huilen en durfde haar niet aan te raken. 'Ik wilde het
schamele lichaam van de heilige vrouw wel begraven,' zei hij bij zichzelf, `maar
ik ben bang dat zij het niet goed vindt.'
Terwijl hij daarover peinsde zag hij dat
naast haar hoofd een boodschap in de grond was geschreven met de volgende
inhoud. `Zosimas, begraaf het schamele lichaam van Maria. Geef de aarde haar
stof terug en bid voor mij tot de Heer, op wiens aanwijzing ik op 2 april de
wereld heb verlaten.'
RECENSIES
K
e e s F e n s
(Volkskrant 28 april 2006)
Sprookjesboek vol heiligheid
Levenswerk van middeleeuwse dominicaan Jacobus de Voragine vertaald
Hij mag sinds 1816 als zalige vereerd worden, maar hij heeft zijn
eigen leer beschaamd: wonderen heeft hij niet verricht, sinds zijn
dood in 1298. Gods wonderbaarlijke goocheldoos bleef tijdens zijn
leven en na zijn dood gesloten. In een 'vermeerderde' uitgave van
zijn Legenda Aurea, 'de gouden legende', zou hij geen plaats hebben
gekregen. Zijn naam is Jacobus de Voragine. Hij was een Italiaanse
dominicaan, studeerde en preekte veel, zoals bij zijn orde hoorde,
bestuurde kloosters en provincies, werd aartsbisschop van Genua, hij
was tijden ordegenoot van genieën als Thomas van Aquino en Albertus
Magnus -grootheid te over. Maar zijn levenswerk is een sprookjesboek.
En hij is een raadsel.
De Legenda Aurea telt zo'n 180 stukken; het allergrootste deel
daarvan zijn heiligenlevens, een aantal van bijzondere lengte. Er
zijn ook stukken over kerkelijke feestdagen. De volgorde van de
stukken in de originele editie is die van het kerkelijk jaar. De taal
waarin het gulden boek werd geschreven, is het Latijn. De eerste van
de zeer vele vertalingen in de volkstaal verscheen in de 14de eeuw in
het Frans. Het populaire karakter van de stukken - volksboekmateriaal
- lijkt in strijd met het Latijn, met de theologische achtergronden
van Jacobus de Voragine. Ik denk dat er een verzoening (en
ontraadseling) mogelijk is. De Legenda Aurea zou bedoeld zijn geweest
als handboek voor de prediking. Dat kan de opzet van de stukken,
gericht op een publiek dat verwonderd wil raken om Gods daden onder
ons, verklaren. Maar het is ook verantwoord te denken dat ook de
geleerde middeleeuwer deelde in het naïeve wonderge-loof van alledag.
Theologie en vroomheid vallen zelden samen Ook de volgende verklaring
is mogelijk. Achter heiligenlevens ligt altijd een
heiligheidsideaal. Dat ideaal is hier - en in een lange traditie - de
volkomen weg-cijfering van de persoon van de heilige voor God en
diens manifestatie in hem. God - en daarmee de heiligheid van de
persoon - manifesteert zich in wonderen, tijdens het leven van de
heilige en na diens dood. Het heiligheidsideaal is
een wondertheologie! (Natuurlijk is die wondermanifestatie geschapen
naar de wonderkracht van Jezus, die ook een Godsopenbaring was.)
Dit is zeker: de Dialogen van Gregorius de Grote - tweespraken over
heiligen - hebben in het werk van Jacobus de Voragine (als in veel
middeleeuwse heiligenlevens) doorgewerkt. Met het gezag van Gregorius
werd ook diens lichtgelovigheid inzake wonderen overgenomen. We
moeten misschien niet Jacobus maar Gregorius het grootste raadsel
vinden!
Jacobus de Voragine was in zijn Legenda Aurea geen oorspronkelijk
schrijver, maar een compilator. Soms citeert hij auteurs van vroeger
- een kleine voorkeur voor Augustinus en Hiëronymus - maar de naar
schatting 130 bronnen die hij voor zijn boek heeft gebruikt, laat hij
in het verborgene. Wellicht waren ze overbekend. Onder die bronnen
vallen niet alleen boeken van tijdgenoten, dominicanen als hij, maar
ook werken uit het vroege christendom, vanaf de 2de eeuw. Het
compilatiekarakter kan ook de wat losse toon van de Legenda Aurea
verklaren. In elk geval van een heel lange traditie is Jacobus de
laatste en de invloedrijkste. Honderdduizenden zijn door zijn werk
gesticht; duizenden Kunstenaars hebben voorvallen en motieven aan de
Legenda Aurea ontleend. In ontelbare kerken blijft veel in het
duister als men Jacobus' wonderverhalen niet kent.
Veel verhalen beginnen met een etymologische verklaring van de naam
van de heilige Uit de samenstellende delen van de naam blijken al de
bijzondere gaven die de heilige kenmerken. Nomen is een heilig omen.
Soms zijn die vaak hoogst humoristische naamsverklaringen wel een
pagina lang, als bij Dominicus, de stichter van Jacobus' orde. De
naam 'Ambrosius' vloeit ook leeg in wonderen van toepasselijkheid. Na
de naam begint het leven. Dat is doorgaans beknopt; een historicus is
Jacobus allerminst, eerder een verteller, die zo gauw mogelijk op
verhalen en anekdoten over wil. '
De wondergeschiedenissen in het leven van de heilige beginnen. En die
gaan in de meeste gevallen na zijn dood door. Ook bij heiligen van
dicht bij zijn eigen tijd laat Jacobus de historie voor het mirakel
liggen. De afwezigheid van het enigszins gedetailleerde historische
verhaal maakt dat de heiligen op elkaar gaan kijken, wat misschien de
allerdiepste bedoeling van Jacobus is geweest! Tenslotte worden allen
kaarsen die Gods licht verspreiden.
Bij alle ongewoonheid zijn de mirakelverhalen van een opvallende
alledaagsheid. Ze maken een verkeer tussen God en de mensen
zichtbaar, en maken hemel en aarde tot een innig geheel.
God is, ook wanneer er geen wonderen zijn, alomtegenwoordig, in vele
tekenen te ontdekken. Het sprookjesboek speelt ook in een
sprookjesland, waar de duivel wel rondwaart, maar snel te verdrijven
is. Het kwaad is in de Legenda Aurea eigenlijk niet meer dan een
grote gemeenplaats.
De mooiste wonderverhalen blijven de visioenen en vooral de gezichten
rond het sterven. De dood zorgt in bijna alle stukken voor de mooiste
poëzie. Deze lieve passage staat in het leven van Dominicus:
'Zijn (Dominicus', F.) heengaan op precies die dag en dat uur was
getoond aan broeder Guale, destijds prior van de broeders predikheren
in Brescia en nadien bisschop in die stad. Dat gebeurde als volgt.
Hij legde zijn hoofd tegen een muur van de toren bij de broeders en
viel in een lichte slaap. Toen zag hij de hemel opengaan en twee
witte ladders naar beneden komen Christus en zijn Moeder hielden de
bovenkanten vast en engelen gingen er juichend over omhoog en omlaag.
Midden tussen de ladders stond een stoel op de grond waarop met
bedekt hoofd een broeder zat. Jezus en Zijn Moeder trokken de ladders
omhoog, totdat ook de zittende figuur naar de hemel was gehaald en de
hemel zich weer sloot. Broeder Guale ging naar Bologna, waar hij
dadelijk vernam dat vader Dominicus juist op die dag en dat uur was
heengegaan.'
Er moet hier een schildering van bestaan! De lieflijkste
wonderverhaaltjes staan natuurlijk in het leven van Franciscus. De
zachtheid neemt met de eeuwen toe. Bij de martelaren uit de eerste
eeuwen stroomt hun bloed haast de pagina af. Christenen is altijd
weinig aan wreedheden bespaard, aan plezier in de beschrijving ervan
evenmin weinig. Bij innig religieuze passages is Jacobus op zijn
best, ook in de beschrijvingen. Hij hoeft maar een kerkdeur te openen
of we zijn in het heilige der heiligen.
In De hand van God - De mooiste heiligenlevens uit de Legenda Aurea
zijn dertig stukken bijeengebracht. Het is een mooie en
representatieve verzameling geworden, vanuit een los Latijn in
een licht Nederlands vertaald (al zou ik Petrus nooit 'tranen met
tuiten' laten huilen). Het mooie verhaal over Sint Nicolaas opent het
boek, en de hoofdfiguur van het oudste heiligenleven, Martinus, sluit
het af. Met veel moois hebben de twee vertalers veel onzin moeten
meevertalen, maar de hemel vergoedt altijd het bizarre aardse.
De geleerden van de renaissance hebben Jacobus de Voragine onthoofd
door zijn hoofdwerk af te wijzen. Jacobus werd in de eeuwen erna zelf
een legende. Hoger is niet bereikbaar.
door R o
b H a r t m a n s
in: De Groene Amsterdammer,
19 mei 2006
Hartstochtelijke kastijding
(tekst
overgenomen met welwillende toestemming van auteur en redactie)
«Intussen
folterde het volk de belijdende Christenen, en een verlangen naar het
martelaarschap dreef mij naar Alexandrië. Daar was de vervolging juist drie
dagen opgehouden.» Hoewel Flaubert in La tentation de Saint Antoine
blijk geeft van een inktzwarte visie op het menselijk bestaan is de ironie, de
typisch flaubertiaanse humor nooit ver weg. Zijn beschrijving van de
verzoekingen waaraan de heilige Antonius werd blootgesteld laat zich weliswaar
lezen als een aanklacht tegen het menselijk tekort, maar de verlossing hieruit,
de heilsboodschap, kon Flaubert niet meer serieus nemen.
Onder de hedendaagse lezers van de hagio-grafieën
van Sint-Antonius en andere heiligen, zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in
de onlangs vertaalde Legenda Aurea
van de dominicaan Jacobus de Voragine (1229-1298), zullen er weinigen zijn die
deze verhalen tot zich kunnen nemen zonder geplaagd te worden door ironische
aandriften. Jacobus over de dezelfde episode als Flaubert: «Antonius’
geloofsijver was heel groot. In de tijd dat keizer Maximianus de christenen ter
dood bracht, wilde hij de martelaren volgen en samen met hen het martelaarschap
verdienen. Hij was buitengewoon bedroefd dat hem dat niet werd gegeven.»
Het martelaarschap heeft de laatste jaren natuurlijk
een bijzonder onaangename connotatie, maar ook wanneer de martelaar geen
zelfmoordaanslag pleegt en alleen zichzelf de dood in stuurt, hebben velen van
ons hier moeite mee. «De grondslag voor de bereidheid om zich, wanneer er een
gerechtvaardigd motief voor aanwezig is, op te offeren, is een hoge eigendunk»,
schreef Giacomo Leopardi in zijn Penseiri.
Bovendien ligt het voor de hand dat degene die zichzelf wil opofferen niet
zelden, en vaak nog eerder, bereid is anderen voor de goede zaak op te offeren.
Niet alle in de katholieke kerk vereerde heiligen
stierven echter als martelaar. Velen bezweken aan een vorm van ascese die het
best is te vergelijken met een zelfmoord op afbetaling. Zo at de heilige
Catherina van Siena hooguit wat bedorven kaas en rauwe groente en dronk ze pus
uit de zweren van de mensen die ze verpleegde. Franciscus van Assisi liet zich
naakt met een touw om zijn nek door de sneeuw trekken, omdat hij stiekem een
stukje kip had gegeten. Op de Filippijnen laten nog altijd elk jaar op Goede
Vrijdag enkele fanatieke gelovigen zich aan het kruis spijkeren. Hier staat ons
verstand bij stil, dit gaat ons volkomen boven de pet en meestal reageren we
hier wat lacherig op.
Ook in De hand van God
komen tal van passages voor waar we eigenlijk geen raad mee weten. Zo beschrijft
Jacobus de christenvervolging onder keizer Decius. Christenen werden toen niet
alleen gruwelijk gemarteld, maar ook overgehaald om hun geloof te verzaken. Een
jongeman werd op een zacht bed neergelegd en vastgebonden met touwen van bont
gekleurde bloemen. «Daar verscheen een heel mooi, ontuchtig meisje dat de
jongen ontuchtig betastte, terwijl hij vol was van liefde voor God. Hij voelde
in zijn lichaam impulsen die indruisten tegen de rede, maar hij had geen wapens
waarmee hij zich kon losmaken van de vijand. Daarom zette hij de tanden in zijn
eigen tong en spuwde die het ontuchtige meisje in het gezicht. Zo wist hij de
bekoring te verdrijven door pijn en verwierf hij een lofwaardig zegeteken.»
Deze gruwelen spoorden Sint-Paulus de kluizenaar ertoe aan een volmaakt
ascetisch leven te leiden, waarbij hij wedijverde met Sint-Antonius wie nu het
meest verstorven was.
Doordat dergelijke passages, die we nauwelijks zonder
ironie kunnen lezen, het geloof tot onderwerp hebben, is het bijna onmogelijk om
niet aan Gerard Reve te denken. Dat komt niet in de laatste plaats door de
nauwelijks verholen wellust waarmee martelingen worden beschreven. Zo lezen we
hoe Sint-Vincentius eerst op het «paard», een scherp gepunte bok, werd gezet,
waarmee zijn ledematen aan stukken werden getrokken. Vervolgens «brachten de
beulen ijzeren kammen aan tot in zijn binnenste ribben», waardoor zijn borstkas
openbrak en zijn ingewanden zichtbaar werden. Daarna moest hij naar de «vuurvork»,
een ijzeren rooster waarop hij zou worden verbrand. «Opgewekt haastte hij zich
naar zijn straf, ja, hij maakte de beulen verwijten dat ze zo langzaam deden.»
Zelf kroop hij op het gloeiende rooster en «in al zijn ledematen werden ijzeren
haken en gloeiende plaatjes aangebracht». Zo ging het nog een tijdje door, maar
Vincentius legde nog steeds niet het loodje, waarop hij in een kerker op een
stapel scherven werd gelegd om de hongerdood te sterven. Tot grote woede van
zijn vervolgers ging hij maar niet dood. Pas toen hij goed werd verzorgd, zodat
hij later opnieuw gefolterd kon worden, gaf hij de geest. Toen zijn lijk in het
open veld werd neergelegd, weigerden de vogels het op te vreten. Ook pogingen
hem met een molensteen om zijn nek in zee te gooien mislukten deerlijk.
Vanaf het begin van het christendom werden de
heiligen vereerd omdat zij werden gezien als lichtend voorbeeld. Zij lieten zien
dat je de wereldse genoegens moest verzaken en bovendien demonstreerden zij
welke kracht het geloof de gelovigen kon bieden. Wanneer zij onder zelfs de
ergste kwellingen niet bezweken, moest de gewone gelovige minder extreme
tegenslagen toch wel het hoofd kunnen bieden.
Hoewel de katholieke kerk nog altijd mensen heilig
verklaart – de vorige paus creëerde meer heiligen dan zijn 263 voorgangers
bij elkaar – zien de meeste mensen de heiligenverering als iets primitiefs dat
afkomstig is uit de duistere Middeleeuwen, toen de mens zich nog bevond onder
een «uit geloof, kinderlijke bevangenheid en illusie geweven sluier». Volgens
de grote historicus Jacob Burckhardt werd deze sluier pas tijdens de Italiaanse
Renaissance weggerukt en ontstond toen pas de moderne, individualistische mens.
De zogenaamde humanisten uit de Renaissance oriënteerden zich op de waarden van
de klassieke oudheid en hadden meer op met Romeinse noties van eer en glorie dan
met ascese en opofferingsgezindheid. De sprink-hanen etende kluizenaar en de
martelaar die gelukzalig zingend de gruwelijkste folteringen ondergaat, gelden
niet langer als rolmodel. Hun plaats wordt ingenomen door de wilskrachtige,
agressieve Renaissance-vorst die niet alleen oorlog voert maar tegelijkertijd de
kunsten bevordert. Je moet het leven niet verzaken, je moet er alles uithalen.
Deze scherpe tegenstelling tussen de christelijke
Middeleeuwen en de moderne Renaissance wordt al decennia lang door
(kunst)historici aangevochten. Ook uit het boek van Alison Knowles Frazier
blijkt dat het niet zo eenvoudig lag. De Italiaanse humanisten die in de
vijftiende eeuw zo ijverig het Latijn bestudeerden en zich in de klassieke
oudheid verdiepten, blijken namelijk niet alleen teksten te hebben geschreven
waarin het individualistische burgerschapsideaal werd bezongen. Velen van hen,
onder wie grote namen als Leon Battista Alberti, Giannozzo Manetti en Lorenzo
Valla, blijken heiligenlevens te hebben geschreven. Frazier heeft honderden
manuscripten en publicaties bestudeerd en toont aan dat het overgrote deel van
de humanistische geschriften door en door christelijk zijn. Deze humanisten
braken niet rigoureus met het christelijke referentiekader, maar probeerden dit
te moderniseren door het aan te passen aan de normen die tijdens de Renaissance
aan literaire teksten werden gesteld. Doordat heiligenlevens, ook die van
Jacobus de Voragine, in hun ogen zo beroerd waren geschreven, namen volgens de
kerkelijke autoriteiten steeds minder mensen de boodschap nog serieus. Zodoende
was het van belang om er up to date
versies van te schrijven. Dat het na een relatief korte bloeiperiode met de
humanistische hagiografieën was gedaan, waarna deze teksten in de vergetelheid
raakten, heeft vele oorzaken, waarvan de Reformatie er één was.
Wie nu de middeleeuwse of renaissancistische
hagiografieën leest, doet dat wellicht uit nieuwsgierigheid naar een tijd
waarvan we ons slechts met moeite een voorstelling kunnen maken. Tegelijkertijd
kunnen deze teksten ons iets meer inzicht verschaffen in de belevings-wereld van
religieuze fanatici. De extreem zwartgallige filosoof E.M. Cioran werd bijzonder
gefascineerd door de middeleeuwse heiligen, die hij zag als een soort ridders:
«Ze droegen een geheim kuras, waren onoverwinnelijk tot in hun hartstochtelijke
zelfkastijding, kermden hoogmoedig van de pijn, hadden aanstekelijke, opruiende
waanzin.» In tegenstelling tot het algemeen aanvaarde beeld van de heilige als
zachtmoedige natuur benadrukte Cioran de spijkerharde mentaliteit van de
heilige, die hij omschreef als «een sloper in dienst van het leven». Door
middel van de meest extreme pijn trachtten heiligen «het geheim van de
schepping» te ontcijferen.
«Een vetgemeste mensheid brengt sceptici voort,
nooit heiligen», aldus Cioran in zijn essay De omgang met mystici
(opgenomen in Bestaan als verleiding). Dat
is een van de verklaringen voor het feit dat binnen de islam een flink aantal
mensen het martelaarschap ambieert, en dat het Westen daar volstrekt geen
antwoord op heeft. De westerse samenleving heeft zich volledig overgegeven aan
welvaart en materiële genoegens en lijkt nog slechts één afgod te hebben:
onze gezondheid. Daarvoor worden offers gebracht, daarvoor lijden we honger en
pijn en werken we ons in het zweet. De illusie van eeuwige jeugd en eeuwige
schoonheid heeft de plaats ingenomen van het geloof in het hiernamaals. Een
dergelijke samenleving brengt geen heiligen meer voort. Volgens Cioran staan die
alleen op in een omgeving «waarin gezondheid wordt geassocieerd met verlies van
genade».
Jacobus de Voragine
De hand van God: De mooiste heiligenlevens uit de
Legenda Aurea
Gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door
Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis
Atheneum-Polak & Van Gennep, 294 blz.,€ 19,95
Alison
Knowles Frazier
Possible Lives: Authors and Saints in Renaissance
Italy
Columbia University Press, 526 blz., € 49,56
door
G e r t v a n d e W e g e
in:
Nederlands Dagblad, 5 augustus
2006, p.11
'Zing, zuster cicade, en prijs je heer!'
Enkele
passages uit deze recensie:
Uit de Legenda aurea is nu
een ruime bloemlezing verschenen, samengesteld door de classici Vincent Hunink
en Mark Nieuwenhuis. De bloemlezers hebben ervoor gekozen een leesboek samen te
stellen, dus zonder annotaties of wetenschappelijk commentaar. Dat is een goede
keuze. Jammer vind ik wel dat er niet een wat luxueuzer boek van gemaakt is -
iets waartoe men bij uitgeverij Athe-naeum-Polak & Van Gennep toch wel
degelijk in staat is. Het zou mooi geweest zijn als het een gebonden boek was
geworden, met een afbeelding bij elk heiligenleven. Er bestaat een overvloed aan
visueel materiaal: iconen, schilderijen, ornamenten aan kathedralen. Maar ook
zonder dat is dit boek waardevol. In de eerste plaats cultuurhistorisch.
(...)
Maar deze bloemlezing is ook bedoeld als leesboek. Ik
moet zeggen dat het lezen van dertig legenden achter elkaar enigszins vermoeiend
is. De sterke staaltjes zijn niet van de lucht. Zeker wanneer ze als het ware in
het voorbijgaan verteld worden (soms wordt de opwekking van een dode in twee
zinnen afgedaan) dreigt het gevaar datje er als lezer schouderophalend aan
voorbij gaat. De heiligen zijn bovendien zo
heilig dat het moeilijk is om je met hen te identificeren.
(...)
Soms krijg je het gevoel dat de barre realiteit van het
leven, de onverbiddelijkheid van de dood, gebagatelliseerd wordt - dat het
gelovige volk een rad voor ogen werd gedraaid. Hun doden stonden niet op, hun
zieken werden niet beter, hun pestepidemieën verdwenen niet als bij toverslag.
Word nog vromer, lijkt het appel, roep uw heiligen aan, dan komt het goed. Maar
wat is er
gebeurd met alle teleurstelling wanneer het toch niet goed kwam?
(...)
Prachtig
is ook het verhaal van Franciscus, die zijn lichaam 'breeder ezel' noemde, en de
dood 'mijn zuster', maar ook alle dieren met 'breeder' aansprak. Zijn aandacht
strekte zich zelfs uit tot rupsen, bijen - en cicaden: 'Bij Portiuncula zat een
cicade die naast zijn eel in een vijgenboom huisde voortdurend te zingen. De man
Gods strekte zijn hand naar hem uit en riep: 'Mijn zuster cicade, kom bij me!'
Het diertje gehoorzaamde meteen en ging op zijn hand zitten. 'Zing, zuster
cicade, en prijs je Heer!' Meteen begon het beestje te zingen en het ging niet
weg voor het toestemming had gekregen.' Voor mensen en beesten is dat goed, om
door een heilige opgeroepen te worden hun Heer te loven.
door
D i r k H a n s s e n s
in:
Tertio 337-338, 26 juli
2006, p.11
'De
streling van Gods hand'
enkele
passage uit deze recensie:
Het zomerboek verschijnt soms als een gulden
legende, terwijl je reisbestemming daar de afglans van is. Sommigen zullen
beweren dat de reiseuforie daar iets mee te maken heeft. Anderen brengen de
belevenis liever op het conto van de fantasie. Maar wat als dat boek toevallig
de Legenda aurea van Jacobus de Voragine is, en de plek waar je bent gestrand,
een sanctuarium met de relieken van een grote heilige?
Dan maak je kans een ervaring op te doen die alles heeft te maken met de hand
van God, opperen de Nederlandse classici Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis. De
twee latinisten zijn zelfs niet te beroerd om die uiterst aanvechtbare stelling
als de enige insteek voor hun gezamenlijke project te afficheren. I is immers de
titel waaronder zij hun vertalingen van een keur aan verhalen uit de Legenda
aurea van de Italiaanse dominicaan en bisschop Jacopo da Varazze (†1298) –
in het Latijn Jacobus de Voragine – in boekvorm uitbrachten. Het is een titel
die Hunink en Nieuwenhuis nochtans nergens expliciet verantwoorden. In hun
nawoord steken we wel veel op over de oorsprong en het belang van de
middeleeuwse heiligencultus, over de figuur van Jacopo da Varazze en over de
verspreiding van hagiografische compilaties, maar bitter weinig over de manier
waarop de ‘Voragineske’ mirakelhistories in de 21ste eeuw moeten worden
gelezen.
Maar misschien is de weigering van de vertalers om de lezer vooraf netjes bij de
hand te leiden tot aan de ingang van het woud vol stichtelijke
Decamerone-verhalen, wel ingegeven door de vrome wens dat alleen de ‘vinger
Gods’ wordt aangetroffen in de merkwaardigste gebeurtenissen en meest
bevreemdende anekdotes die het leven van een aantal heiligen tekenen. Om die
‘vinger Gods’ was het Jacobus de Voragine immers ook te doen.
(...)
De puike vertaling waarin Hunink en
Nieuwenhuis ons die oude legenden weer ontsluiten, vergroten het genot alleen
maar. Zozeer zelfs dat je af en toe vergeet je potlood te gebruiken om passages
aan te kruisen waarin Bijbelse motieven de deur openen tot mystiek begrip. Maar
ach, het is vakantie. Waarom zou het hart van de genieter – zeker wanneer hij
boven de rand van zijn boek het zicht op de koepel van een sanctuarium behoudt
– niet evengoed de streling van Gods hand kunnen voelen?
Uit de recensie door J e f E c t o r in De
Leeswolf 12/5, juni 2006, 384-5:
'De vertalers hebben deze biografieën omgezet in een eenvoudig, levendig en
eigentijd Nederlands, waarbij ze vaak constructies met onderschikking door
nevenschikking vervingen; die eenvoudige, pretentieloze stijl sluit goed bij de
brontekst aan. (...) Het eindresultaat is een eenvoudig en pretentieloos, maar
degelijk en interessant werk'
VOLLEDIGE TEKST
De volledige tekst van JACOBUS DE
VORAGINE, DE HAND VAN GOD, De mooiste heiligenlevens uit de Legenda Aurea,
gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Vincent Hunink en Mark
Nieuwenhuis, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2006 is op deze site
beschikbaar. Iedereen wordt van harte uitgenodigd om de tekst te downloaden en
te lezen. Wilt u fragmenten van de tekst overnemen in een commerciële uitgave,
dan is toestemming van de uitgever nodig (Singel 262, 1016 AC AMSTERDAM). Een
berichtje
naar mij wordt sowieso op prijs gesteld ! Het is voor mij aardig om te horen
wat er met deze tekst gebeurt.
Gebruik
onderstaande link om het bestand te downloaden.
download
De hand van God als ebook (epub)
LINKS
Over Jacobus de Voragine
Oude volledige
Engelse vertaling
Selectie van Latijnse
teksten uit de Legenda Aurea
latest changes here:
17-09-2017
|
|