Tekst gepubliceerd in:
'Twee
getuigenissen bij hoofdstuk 7 uit de Regel van Benedictus over de nederigheid:
Vincent Hunink, Wil Derkse', Vele onderrichtingen die
Thomas Merton destijds als novicenleester gaf aan zijn jonge medebroeders in
Gethseniani, werden op band opgenomen. Zo konden de deelnemers aan het
Mertonweekend 2001 in Orval op zaterdagnamiddag Mertons onderricht beluisteren
over het zevende en centrale hoofdstuk uit Benedictus' Regel: het hoofdstuk over
de nederigheid. De Nederlandse vertaling van Mertons conferentie, verzorgd door
Dirk Doms, werd ten behoeve van de deelneniers gepubliceerd in een aparte
brochure.' Hun was ook gevraagd om vooraf dat hoofdstuk te lezen. Aansluitend gaven Vincent
Hunink, recent vertaler van de Regel, en Wil Derkse, auteur van “ Een
levensregel voor beginners. Benedictijnse spiritualiteit voor het dagelijks
leven”, elk op hun beurt een kort
getuigenis over dat door velen als weerbarstig ervaren hoofdstuk. Noot
van Vincent Hunink: De onderstaande tekst is een geredigeerde versie van de
voorgedragen tekst. Ze bevat nog veel verwijzingen naar de oorspronkelijke,
mondelinge presentatie, en is dus niet gelijk te stellen met een artikel. Vincent Hunink: “Het zou natuurlijk getuigen
van hoogmoed als ik zou denken dat ik in een kwartier tijd u nog veel nieuws heb
te vertellen over nederigheid, nadat we al zoveel van Thomas Merton en anderen
hebben gehoord. Ik ben geen erkende deskundige; ik ben ook geen
ervaringsdeskundige zoals dom Korneel dat vanmorgen heeft laten zien, maar
slechts een eenvoudige vertaler van de tekst van de Regel. Ik hoop dat u mijn
paar woorden nu dan ook wilt zien als belangstellende overwegingen van een
buitenstaander, of misschien - met de Regel van Benedictus gesproken - als een
paar gedachten van de jongere broeder. U weet dat die soms door de gratie van
boven nog wel iets kunnen zeggen wat verstandig kan lijken. Ik wil vandaag iets vertellen
over nederigheid vanuit mijn persoonlijke beleving en vanuit mijn persoonlijke
werkzaamheid als vertaler. Het zal dus voor een belangrijk deel gaan over
vertalen en over de omgang met teksten. In deze paar minuten wil ik u eigenlijk
drie overwegingen voorleggen, gaande van heel specifiek naar heel algemeen. De eerste overweging gaat over
het woord humilitas, naar aanleiding van de vertaling van de Regel. Bij het
vertalen van die tekst kwam ik heel snel op een confronterende wijze in contact
met dat woord, namelijk al in het bekende hoofdstuk 7 dat u vandaag allemaal
gelezen hebt: het hoofdstuk over de nederigheid . In dat hoofdstuk is dat
natuurlijk een centraal woord. Ik had daarbij aanvankelijk een groot probleem,
namelijk dat dit woord me helemaal niets zei, in ieder geval niets positiefs.
Voor zover het me iets zei, was dat ofwel negatief: nederigheid als een beetje
onhandig, wereldvreemd, vervelend jezelf wegcijferen. Daarnaast kende ik het ook
als een ironisch woord: als je spreekt over 'mijn nederige stulpje' dan bedoel
je eigenlijk `mijn grote villa'. Dan is het dus een woord dat zijn waarde nog
heeft in de ironie, zoals veel oude woorden dat lijken te hebben. Zoals het
woord 'deugd', dat lijk je ook alleen nog maar ironisch te kunnen gebruiken. Dat
was voor mijn opzet, voor mijn vertaalopvattingen, een probleem, want ik wilde
het toch zo weergeven dat het weer een sprekende term zou zijn die voor lezers
van nu inzichtelijk, begrijpelijk en invoelbaar zou zijn. Aanvankelijk wilde ik
het woord humilitas daarom weergeven met het woord 'eenvoud'. Dat ging een
tijdje goed, voor zover het over het zelfstandig naamwoord ging. Bij het
bijvoeglijk naamwoord 'eenvoudig' werd het al lastiger. En bij het werkwoord
humiliare, vernederen, zich vernederen, werd het een heel groot probleem: 'zich
vereenvoudigen', dat kon natuurlijk niet. 'Enkelvoudigheid' heb ik ook nog
geprobeerd, en 'simpelheid', en'bescheidenheid', woorden die voor mij in ieder
geval de lading dekken van wat ik dacht dat er bedoeld werd. Ik heb het een
tijdje geprobeerd: een versie gemaakt met dat soort woorden erin en me in wat
bochten gewrongen om dat dan vol te houden. Dat lukte echter niet lang: vrij
snel kwamen er bijbelcitaten waar het gaat over 'zich verheffen' of 'zich
vernederen', en aan de bijbel kun je natuurlijk niet gaan morrelen, daar kon ik
dus niet aankomen. Dat gaf al een probleem. Dan moest ik een voetnoot maken:
"Ik vertaal het hier anders dan in de rest van de gevallen." Dat
werkte dus niet goed. Ik werd ook gewoon teruggefloten door mijn meelezers. Een
goed vertaler heeft altijd companen achter de rug die meekijken naar die
teksten. En die floten mij gewoon terug: "Humilitas, daar moet je niet
aankomen want dat betekent nederigheid, of je dat nu wil of niet. Of je het nu
leuk vindt of niet, dat staat er en zo moet je het maar vertalen!" Dat was
een hard advies. Maar ik heb me die les van mijn meelezers aangetrokken, eerst
schoorvoetend en met tegenzin en later iets blijmoediger en uiteindelijk ook
zonder morren. Maar toegegeven, gecapituleerd: O.K., het is zo, het zij zo; die
oude tekst, dat oude woord 'nederigheid', het moet er dan maar in en dan zien we
wel hoe ver we komen. Ik ervoer dat, zo hooghartig als het klinkt, maar toch als
een onmiddellijk in praktijk brengen van juist die humilitas. Het is op de knieën
gaan, bijna letterlijk, voor dat woord, het rare, onmogelijke woord humilitas
dat ik er eerst eigenlijk uit wilde werken. De tweede overweging gaat over
de inhoud van dat Regelhoofdstuk. Niet alleen het woord zelf was al een steen
des aanstoots, ook het hele caput 7, mag ik u wel verraden. Ik voelde mij zeker
aangetrokken tot de Regel en erdoor gefascineerd, anders was ik het niet gaan
doen. Maar dat zevende hoofdstuk was wel iets om van te gruwen! Bijvoorbeeld de
zevende trede; ik heb hem nu zo vertaald: "De zevende trede van nederigheid
is om jezelf te betitelen als slechter en waardelozer dan alle anderen en dat
diep vanbinnen ook echt zo te voelen. Verneder jezelf en zeg met de profeet:
'Een worm ben ik, geen mens, schande van de mensen, veracht door het volk' (Ps
21,7); 'Ik ben verheven, en vernederd en beschaamd' (Ps 87,16); en ook: 'Het was
goed voor mij dat U mij hebt vernederd. Zo leerde ik uw geboden' (Ps
118,71)." Dat is een bittere pil voor een modern iemand ‑ zo beschouw
ik me in ieder geval toch wel. Slechter zijn dan alle anderen, de minste van
allemaal en dat ook nog eens vanbinnen zo allemaal te voelen: mijn hele wezen
verzette zich daartegen. En als ik de woorden zo uitspreek, doet het dat nog,
die weerzin is niet helemaal weggegaan. Ik heb lang geworsteld met juist dat
hoofdstuk over de nederigheid, ik vond het eigenlijk voor een heel groot
gedeelte onleesbaar. Onleesbaar, ongenietbaar en zeker niet toepasbaar, om het
heel hard te zeggen. Maar net als bij dat woord humilitas ebde een gedeelte van
die weerstand toch wel weg. Als ik reconstrueer hoe dat ging, heb ik het
ongeveer zo gedaan: ik wilde die tekst vertalen en dan kon ik niet zeggen: ik
laat hoofdstuk 7 weg. Je moet er dus in ieder geval doorheen, of je moet
ophouden met het project. Ik wilde door, dus moest het erbij. Wat doe je dan ? In ieder geval dacht ik: ik
moet geen moment twijfelen aan mijn waarde als persoon. Dat laat ik me door geen
tekst ontnemen, en ook niet door wie dan ook. Dat staat voorop: ik ben een
waardevol persoon. En vanuit die zekerheid kun je misschien toch het oor te
luisteren leggen - dat "Ausculta o fili van de Regel -bij die woorden. Het
zijn vaak harde woorden, maar je hoeft ze misschien niet allemaal even serieus
te nemen, je mag ze ook met een korreltje zout nemen om te kijken of je er iets
mee kunt. En een belangrijk middel wat ik vaak toepas, is: gewoon maar doorgaan,
elke keer weer opnieuw aan die tekst beginnen en blijven herkauwen (het woord
is, dacht ik, ook door dom Korneel gebruikt vandaag). Als vertaler moet je dat
ook wel doen: je moet blijven herkauwen op zo'n tekst, alleen al om praktische
redenen. Je ziet een gemiddeld stuk van je eigen werk, denk ik, een keer of
twintig voordat het in druk verschijnt. Iedere keer ben je het aan het herzien
en krijg je weer commentaar en kritiek, ga je weer naar de brontekst terug, dat
gaat als het ware vanzelf. Verder heb ik geprobeerd om aan te knopen bij
bescheiden eigen ervaringen met moeilijke begrippen. Zo had ik ook heel lang
moeite met het begrip zondigheid: ben ik zondig? een mens van nu, kan die zondig
zijn? Ik dacht het eigenlijk niet. Maar op een gegeven moment heb ik het toch
een beetje gevoeld. Ik weet het nog goed: het was een asgrijze en tamelijk
droevige Goede Vrijdag, een paar jaar geleden, toen ik voor de eerste keer naar
de boetcanon van Arvo Pärt heb geluisterd, de Kanon Pokajanen in het Slavisch,
waar ik erg van hou. Toen ik die muziek hoorde, toen kwam er zo iets over me
heen. Het kwam zo ineens: ja, ik schiet ook in alles te kort, ik ben ook maar
een heel klein mensje dat eigenlijk niks goed doet en niks goed kan. Toen dacht
ik: dat is misschien wat men bedoelt met 'zondig', het besef van zondigheid, van
ootmoed. Sindsdien is dat woord voor mij in ieder geval niet leeg en zinloos
gebleven. Gelukkig denk ik niet elke dag: wat zondig ben ik toch, wat ben ik
toch slecht. Maar ik heb wel één keer die ervaring gehad, dat je even
aansluiting kunt vinden bij een heel oud vreemd woord, dat je ineens denkt: ja,
dat past ergens toch. Dat was een belangrijke ervaring, om je daar bedremmeld en
klein bij te voelen. En iets daarvan kon ik misschien toch te pakken krijgen ook
bij dat begrip humilitas. Het lukte ook een beetje door
steeds maar door te gaan, ook omdat die tekst steeds doorgaat, want die gaat van
trede naar trede. Het begint al met allerlei vreselijke teksten, maar het wordt
ook steeds erger. Het gaat van de zevende trede naar de achtste en de negende,
steeds verder. Iedere keer denk je: nu zijn we aan de bodem, veel erger kan het
niet! En dan gaat het nóg een trede lager, nóg verder de vernedering in. En op
een gegeven moment dacht ik ook hier: ja, dat moet dan zo maar gaan, ik ga wel
mee met die tekst die diepte in. Er is eigenlijk geen weg terug; laat ik het
verzet gewoon maar staken en gewoon meegaan die diepte in en de bittere beker
ten einde drinken. En aan het eind staan er dan gelukkig een paar teksten die
plots heel aardig lijken, die ook helemaal niet zo vreselijk hard zijn. De elfde
en twaalfde trede, daar lijkt het plots of de mens bevrijd is, alsof de hoogste
vernedering een bevrijding met zich meebrengt. Dat heb ik ook wel een klein
beetje ervaren in dit meegaan met de tekst. Die oude tekst is groter en ouder
dan ik, eerbiedwaardiger dan ik, en ook al begrijp ik hem niet, ik moet er toch
maar in meegaan. En toen ik dat eenmaal kon, toen ik dat opbracht, voelde ik me
enorm bevrijd daarin en was ook het verzet tegen die tekst voor een groot stuk
gebroken. Je wordt als het ware even buiten je eigen ik gezet. Ik vergelijk het
wel eens met de liturgische zang, het effect dat liturgische zang kan hebben.
Zelf ervaar ik dat in de byzantijnse traditie: dat is een muzikale weelde die zo
groot is dat ik daar maar een heel klein mensje bij word. Dat overstijgt je
persoonlijk gevoel. Je gaat ervoor op je knieën, letterlijk, en je blijft toch
overeind als persoon. Het tast je waardigheid helemaal niet aan, je blijft zelfs
helemaal intact. Tot slot nog een overweging
over het vertalen in het algemeen. Ik ben een tekstenman, iemand die de hele dag
met teksten werkt, schriftelijk maar ook door contact met studenten. Ik hou me
niet alleen met de Regel bezig, maar met allerlei teksten. Ik houd van oude
teksten, Griekse en Latijnse teksten, en de omgang met de Regel was voor mij
eigenlijk niet zo heel bijzonder, niet zo heel veel anders dan ik het met andere
teksten doe. Ook bij andere vormen van omgang met teksten voel ik me soms
bemiddelaar die naar die oude teksten wil teruggaan en daarbij ook nodeloos heel
zichtbaar is, zoals ook nu: ik zit nu voor u een heel verhaal te houden, terwijl
vertalen eigenlijk ‑ dat is een beetje een paradox ‑een heel nederig
werk kan zijn. Een vertaler in optima forma is eigenlijk onzichtbaar.
Tegenwoordig is dat niet meer zo letterlijk het geval. In de Nederlandse
praktijk geven vertalers interviews of ze houden lezingen zoals nu. je naam komt
groot op de kaft ‑ het is hier misschien een beetje klein uitgevallen,
maar ik sta er toch op, onder Benedictusl Je krijgt een grote foto in de
prospectus van de uitgeverij, waar je dan ook een beetje goed moet opstaan voor
de public relations. je wordt besproken in recensies, zeker het werk van
vertalers van Latijn en Grieks wordt altijd erg beoordeeld. En je schrijft
artikelen met academische verantwoordingen over vertalen en dat soort zaken
meer. De vertaler is dus daardoor zeer zichtbaar, en soms lijkt het wel eens of
het onzichtbaar zijn van de vertaler een soort schrikbeeld wordt: we willen eer
van ons werk, we willen roem, en als het kan ook een beetje geld. Maar toch
blijft het een ideaal dat de vertaler als het ware transparant wordt, helemaal
verdwijnt, helemaal weggaat. Een enkele keer lukt dat. Ik wil u in twee korte
belevenissen even laten zien hoe mij dat in ieder geval is overkomen. Het afgelopen jaar had ik een
reünie van de middelbare school. Meestal niet zo'n plezierige aangelegenheid, u
kent dat misschien wel: gezellig doen over vroeger. Maar het bleek helemaal
anders uit te pakken: het was echt gezellig en er kwamen mensen op me af die ik
al heel lang niet meer gezien had, waaronder een klasgenote die me op een
gegeven moment vroeg: "Vincent, jij bent toch die vertaler?" Ik kon
dat niet ontkennen. Toen zei ze: 9k heb een boek van jou gekocht."
"Dat is prachtig zei ik, daar gaat de schoorsteen van roken, dat is goed.
Maar wat voor boek was dat dan?" Ze zei: "Ik heb dat boek van jou
gekocht: De zeereis van de heilige Brandaan." je moet weten, dat is een
monastiek sprookje, zo noem ik het, een monastiek verhaal uit Ierland, uit de
negende eeuw ongeveer, waarin abt Brandaan met zijn mannen op de zee vaart op
zoek naar het beloofde eiland van de heiligen. Hij komt aan en hij komt weer
thuis en dan gaat hij dood. Het is een heel simpel verhaal en het loopt in feite
goed af. Die Zeereis van de heilige Brandaan had mijn vroegere klasgenote in de
winkel zien liggen, ze had het boekje gekocht en was ermee naar haar vader
gegaan die op dat moment op sterven lag. Toen zei ze me: "Die woorden en
dat Keltische verleden waar mijn vader en ik altijd door geboeid waren, daar
hebben we uit gelezen in de laatste uren voordat hij stierf. En we hebben ons
enorm verbonden gevoeld met dat verleden en ook met elkaar." En toen ze me
dat vertelde, tussen de grappen en grollen tijdens die reünie door, was ik heel
verbluft. En ik was ook verbaasd over wat ik voelde. je moet eigenlijk trots
zijn: kijk eens wat mensen met jouw product gedaan hebben! Maar ik voelde me
helemaal niet trots, ik voelde me heel dankbaar, klein, dat zo iets groots: dat
mensen in het laatste uur met woorden bezig zijn, dat zo iets groots via mij
heeft mogen verlopen. Dat is heel bijzonder en heel merkwaardig, dat ik dat
mocht doorgeven. Ik voelde me heel klein, een beetje verlegen. Zoals wanneer je
zestien bent: dan kun je ook niet tegen complimenten en als iemand iets aardigs
zegt, dan zeg je: nou ja, het valt wel mee. Zo ging ik ook doen tegen haar. Maar
na een minuut herpakte ik me en toen zei ik haar iets van wat ik nu tegen u zeg.
Een heel apart gevoel. Een tweede gebeurtenis. In de
Volkskrant werd, in een heel klein kolommetje, een andere vertaling van me
besproken: van Tacitus, een heidens historicus. Mijn vaste redacteur van de
uitgeverij belde me op en zei: "Er staat een heel leuk en lovend stukje in
de Volkskrant over jouw boekje. Dat is heel goed voor de verkoop! Maar er is
één vervelend ding: hij noemt jou helemaal niet, je naam komt in het stuk niet
voor, ook niet bij de titelbeschrijving. Die recensent zegt dat Tacitus heel
direct spreekt, dat het lijkt alsof hij problemen heeft en bespreekt zoals wij
die nu zouden hebben, alsof het vandaag geschreven was. Maar jouw naam komt er
niet in voor." Ik had het stukje al gelezen en ik was helemaal niet
beledigd, gekrenkt of gekleineerd, maar ik had eigenlijk een zelfde soort
ervaring als daarnet: ik was uiterst gelukkig, ik glunderde toen ik het stuk
las, want die man had helemaal mijn bestaan niet gezien, had het niet nodig
gevonden om daar iets over te zeggen. Hij had puur contact met die tekst gehad,
via het middel dat ik had aangereikt. De vertaler was helemaal uit het beeld
verdwenen, ik was heel even volkomen transparant geworden. Misschien heeft dat
iets van de volkomen nederigheid. Want ik was niet weg, ik bestond zelf wel,
maar ik was even uit beeld. En toch voer mijn persoon er wel bij, ik voelde me
juist heel vrij en in zekere mate heel groot, ruimtelijk, een driedimensionale
ervaring. Dat is wat de vertaler uiteindelijk toch wil: zijn brontekst bij een
nieuw publiek brengen met zo min mogelijk ruis daartussen. Hij trekt zich, als
het goed is, uit het proces terug, hij is niet meer zichtbaar. Ons ego, dat
zoals u weet slecht en zondig is, verdraagt dit hoge ideaal echter niet alle
dagen: als ik nu nooit meer genoemd word in een recensie, dan voel ik me weer
niet zo goed! Maar zo af en toe is dit toch een wonderlijk gevoel: het geeft je
een enorme vrijheid vanbinnen en het verandert plots je kijk op de dingen. Die
nederigheid waar Benedictus ook over spreekt, heb ik op een of andere manier in
mijn werk - zelfs aan die niet-christelijke teksten - gevonden. Zo, dat waren mijn drie eenvoudige overwegingen bij het woord humilitas in de Regel, bij de inhoud van dat hoofdstuk en bij mijn vertaalactiviteit. Toen ik over dat laatste nadacht, dacht ik: ik hoop dat u daar misschien ook bij kunt aansluiten. Het is in dit geval mijn werk, maar u kunt ook soortgelijke ervaringen hebben: datje ineens ziet dat het doel waarop het gericht is werkt, dat je zelf even tussen haakjes komt te staan. Het begrip nederigheid is belangrijker dan ik aanvankelijk dacht. Als een lange weg daar naartoe moet je er wel even aan wennen, maar het is toch wel iets wat de moeite waard is.
latest changes here:
30-07-2012 16:01 |
|