Vertaald
en toegelicht door Vincent Hunink,
ingeleid door Rogier van der Wal
(Noordboek), Gorredijk 2025
157
blz.; ISBN 978 94 6471 3466
Uitgedaagd door zijn vriend Brutus schrijft Cicero
in 46 voor Christus een laatste boek over de kunst van het spreken.
Nog eenmaal
ontwerpt hij een portret van zijn ideale redenaar. Die is vindingrijk, spreekt
samenhangend en fraai, en biedt een levendige voordracht. Zo kan hij het
publiek raken, overtuigen en in vervoering brengen.
Speciale aandacht gaat uit
naar stijlmiddelen zoals klankeffecten.
Uniek in dit boek is Cicero’s
gedetailleerde analyse van prozaritme: het gebruik van ritmische patronen om
zinnen fraai af te ronden.
Cicero schreef de verhandeling als een vervolg op
het eerder bij Noordboek verschenen Romeinse redenaars,
eveneens ingeleid door
Rogier van der Wal en vertaald door Vincent Hunink.
FRAGMENT [c.199-203])
(4.5) Plaatsin de zin
(#199) Vaak wordt gevraagd waar precies ritmische
patronen aangebracht moeten worden: in de gehele volzin? Of alleen in de eerste
en laatste woorden? De meesten denken namelijk dat een ritmische cadans alleen
nodig is aan het einde van de zin.
Het is zeker zo dat ritme aan het eind het meest
passend is, maar niet alleen daar, want de volzin moet rustig worden volgemaakt
en niet plotsklaps klaar zijn. De oren zijn altijd gericht op het slot en
vinden daarin ontspanning, en daarom mag dat laatste deel niet ritmeloos
blijven. Maar de periode moet al vanaf het begin naar dat besluit toewerken en
dus vanaf het startpunt op zo’n manier voortvloeien dat hij op het eindpunt uit
zichzelf tot staan komt.
(#200) Dat is niet zo moeilijk voor mensen die een
goede training hebben gehad en veel hebben geschreven. Ze kunnen eventueel ook
spreken zonder schriftelijke voorbereiding: aan hun spreektekst zul je het
verschil niet merken.
Eerst vormt een spreker in zijn geest een gedachte
en direct treden er woorden aan. De geest is het snelste wat er is en dirigeert
de woorden meteen naar hun post, zodat elk op zijn plaats komt, waarna de
geordende gelederen worden gecompleteerd met een ritmisch slot van wisselende
aard. En alle woorden aan het begin en in het midden moeten uitzien naar het
einde.
(#201) Soms heeft een speech veel vaart, soms
verloopt hij wat kalmer. Vanaf het begin moet je daarom kijken hoe je bij het
eindpunt aan wilt komen.
En voor ritme geldt evenzo als voor andere
proza-ornamenten: we doen hetzelfde als de dichters, maar we willen niet dat
ons proza lijkt op een gedicht. Bij beide is het een kwestie van stof en
behandeling. De stof, dat zijn de woorden, en de behandeling is de ordening van
de woorden.
Beide kennen drie onderdelen. Voor de woorden zijn
dat overdrachtelijk gebruik, neologismen en archaïsmen – over woorden in hun
eigenlijke betekenis zeg ik hier niets –, en de ordening omvat, zoals ik eerder
zei, woordplaatsing, symmetrie en ritme.
(#202) Dichters vertonen op beide vlakken meer
activiteit en met woorden zijn ze ook vrijer. Beeldspraak komt bij hen namelijk
vaker voor en is ook gedurfder, ze gebruiken graag archaïsmen en ze zijn vrijer
met neologismen. Dat geldt juist niet voor ritmen, waarin voor dichters juist
een soort externe noodzaak ligt waaraan ze moeten gehoorzamen. Maar proza en
poëzie liggen niet heel ver uit elkaar, zo mogen we begrijpen, en het ontbreekt
ook niet geheel aan verbindingen.
Zo komt het dat ritme in proza niet hetzelfde is als
in poëzie. Wat we ritmisch noemen in proza komt niet altijd door iets metrisch
maar soms ook door symmetrie of de verbale structuur.
(#203) Op de vraag welk ritme in proza wordt
gebruikt, is het antwoord dus: allemaal, maar het ene is hier beter en
passender, het andere daar. En waar in de zin? In alle onderdelen. De oorsprong
ervan? Wat de oren plezier doet. Hoe moet je prozaritme opbouwen? Daarover
elders meer, want dat heeft te maken met de praktische toepassing, het vierde
en laatste punt van onze indeling [zie #174]. Wat is het doel ervan? Plezier.
Wanneer inzetten? Altijd. En waar? In de hele volzin. En wat precies klinkt er
prettig? Dezelfde eigenschappen als in poëzie. De juiste maat ervoor biedt de
theorie, maar de norm wordt bepaald door de oren, zonder theorie, puur op
gevoel.