Vertaald
en toegelicht door Vincent Hunink,
ingeleid door Rogier van der Wal
(Noordboek), Gorredijk 2023
nn
blz.; ISBN 978 90 nn;
Cicero, zelf een
beroemd Romeins redenaar en politicus,
beschrijft in dit boek de geschiedenis van
de Romeinse retorica. Deze begint feitelijk
in het oude Griekenland. In dialoogvorm
bespreekt Cicero dan ook de retorica op de
Attische, Aziatische en Rhodische scholen,
voordat hij bij de Romeinse redenaars aan
komt. Zijn geschiedenis mondt uit in een
beschouwing op zijn tijdgenoten. Op handige
wijze weet hij daarbij ook veel aandacht te
vragen voor de állerbelangrijkste redenaar
van Rome: Cicero zelf.
De Brutus bevat een schat aan
gegevens over de vroege Romeinse retorica en
is geschreven als een levendige dialoog.
Merkwaardig genoeg is de tekst nooit eerder
in het Nederlands vertaald.
Het boek verschijnt in juni 2023
TEKST: Lof
van Cato [c.65-71])
'Nee, dan Cato! Wie van onze
redenaars, althans van nu, leest hem
nog? Wie kent hem überhaupt nog? Maar
lieve hemel, wat een kerel! Niet als
burger, bedoel ik, of senator of
generaal, we zijn hier op zoek naar Cato
de redenaar. Wiens lof klinkt
gewichtiger, wiens kritiek scherper? Bij
wie vind je zulke puntige uitdrukkingen,
zo’n precisie in beschrijvingen of
argumentatie? De meer dan honderdvijftig
redevoeringen van hem die ik heb kunnen
opduiken en lezen staan er vol mee, ze
schitteren in stijl en thematiek. Kies
hieruit maar de meest markante en
geslaagde passages: alle retorische
kwaliteiten tref je daarin aan.
En zijn werk
Oorsprongen! Wat een bloemrijke
taal, wat een stralende welsprekendheid,
alles zit erin! Maar Cato-fans? Nee, die
zijn er niet, net zo min als er vele
eeuwen eerder fans waren van Philistius
van Syracuse of zelfs Thucydides. Die
werden met hun ingedikte, soms wat
ondoorzichtige formuleringen, hun bondige
en al te spitse stijl overschaduwd door
Theopompus en zijn breedvoerige en
hoogdravende spreekstijl, net zoals Lysias
door Demosthenes. En zo is het ook gegaan
met Cato: de hoog oprijzende retorica van
latere generaties belemmert nu het zicht
op zijn fraaie taal.
Het is
gewoon Romeinse onwetendheid. Mensen
die in de Griekse literatuur graag de
aloude, directe stijl zien die ze
“Attisch” noemen, wéten niet eens dat
die er ook bij Cato is. Ze willen
allemaal Hyperides zijn en Lysias.
Prima hoor, maar waarom geen Cato?
De
Attische spreekstijl vinden ze prachtig,
zeggen ze. Heel verstandig, zeker, maar
deden ze die dan maar helemaal na: niet
alleen het gebeente maar ook het vlees
en bloed! Maar goed, wat ze willen is
oké. Alleen, waarom die voorliefde voor
Lysias en Hyperides, terwijl men Cato
totaal niet kent?
“Ja
maar, zijn taal is ouderwets en zijn
idioom soms wat hoekig.”
Tja, zo
spraken ze toen nu eenmaal! Pas dat even
aan (wat voor hem toen onmogelijk was), en
breng er ook ritme in en maak het allemaal
iets soepeler door te schuiven met de
woorden en nieuwe combinaties te maken
(wat zelfs de oude Grieken niet deden!),
dan zul je niemand stellen boven Cato!
Volgens
de Grieken wordt een speech mooi door het
gebruik van woordaanpassingen die ze
“tropen” noemen, en van vormen van inhoud
en taal die ze aanduiden als “figuren”.
Beide hanteert Cato onwaarschijnlijk vaak
en trefzeker. Natuurlijk, als redenaar is
hij nog niet voldoende gepolijst, ik weet
het, we moeten blijven kijken naar iets
volmaakters. Tja, binnen onze chronologie
is hij nu eenmaal “vroeg”, de vroegste van
wie we iets lezenswaardigs over hebben. En
alle kunsten uit de archaïsche periode
staan meer in ere dan de kunst van het
spreken.
Want
kijkeens naar de mindere kunsten. Neem
bijvoorbeeld de beelden van Canachus. Die
zijn te stijf voor een realistisch effect,
dat ziet toch elke criticus? Die van
Calamis zijn ook stug, maar al minder
statisch dan die van Canachus. En die van
Myron zijn nog niet realistisch genoeg,
toch noemen we ze zonder meer “mooi”. Nog
mooier zijn de beelden van Polyclitus, ja
helemaal volmaakt, zo zie ik het
tenminste.
Iets
dergelijks geldt voor de schilderkunst.
Bij Zeuxis en Polygnotus en Timanthes en
anderen die niet meer dan vier kleuren
gebruiken, prijzen we de vormen en de
lijnvoering. Maar bij Aetion, Nicomachus,
Protogenes en Apelles is alles volmaakt.
En op andere gebieden
gaat het waarschijnlijk net zo. Zodra iets
wordt ontdekt is het nooit meteen
volmaakt.'