|
Vincent
Hunink [vertaling van Statius. Thebais. 4,406-18, 443-548] tekst
gepubliceerd in: Mark Pieters, Patrick
De Rynck (samenst.), Over de Styx, Grieken en Romeinen over de onderwereld,
Verschrikt door het omen en aan allerlei vrees onderhevig
zocht de koning koortsig hulp. Hij raadpleegde de bejaarde profeet, Tiresias met
zijn scherpziend duister, zoals toen zo vaak gebeurde in geval van onbestemde
angsten. Niet door forse slachting van stieren, zo luidde diens
uitspraak, noch door kwieke vleugelslag, noch ook door ingewanden waar de
waarheid uit tevoorschijn springt, de opgesmukte drievoet of berekeningen van de
sterrenbanen, noch door damp die boven dik bewierookte altaren hangt, treedt de
wil der goden zozeer aan de dag, als wanneer men schimmen van gestorvenen uit
het dodenrijk kan lokken. Zo trof hij dan de voorbereiding voor een Lethe-ritueel en
maakte zich op de vorst te roepen die verzonken was tot onder de monding van de
Ismenos in zee. Hij deed de rondte met losgescheurde schapeningewanden, sterke
zwavelgeuren, verse kruiden en een reeks geprevelde gebeden. 443-548 Dan laat de oude ziener -- het land is zeer geschikt voor
Stygische plechtigheden en hij schept behagen in de bodem met die laag van
levend bloed -- zwartgekleurde schapen en donker grootvee voor zich zetten,
steeds de mooiste koppen uit de kudde. Gekreun van Dirce, van de sombere
Cithaeron, en verstomd staat de gehorige vallei vanwege ongekende stilte. Daarop omwikkelt hij de woeste hoorns met blauwe banden,
eigenhandig, en brengt aan de rand van het bekende woud allereerst een offer,
negenvoudig plengend, Bacchus-vocht in onbekrompen maat vergietend in de
uitgegraven grond, met daarbij extra gaven: lentemelk en Attische neerslag[i]
en ook bloed dat schimmen gunstig stemt. Men laat er zoveel vloeien als de droge
aarde drinkt. Vervolgens rolt men boomstammen aan, en droef gestemd laat de
priester daar voor Hecate een drietal vuren stoken, en eenzelfde aantal voor de
dochters van de vervloekte Acheron. En voor u, Avernus-heerser, steekt een
stapel pijnhout in de grond en toch ook in de lucht. Daarnaast, iets minder
hoog, verrijst een offerplaats voor Ceres van de Diepten, van voren en opzij
omgeven door cypressen in de rouw. De beestenkoppen, hoog geheven, zijn getekend
door het zwaard, door zuiver meel, en dodelijk getroffen stort het vee neer. Hun bloed wordt in een schaal door Manto, ongehuwde maagd,
opgevangen voor een eerste plenging. Driemaal gaat zij rond bij alle
brandstapels, gehoorzaam aan haar heilige vader, en zij draagt de half-gestorven
vezels en nog dampende ingewanden met zich mee, en aarzelt niet een flitsende
fakkel onder het zwarte loof te houden. Zodra Tiresias geknisper van de vlammen in de takken hoort
en merkt hoezeer het knettert in de droeve stapels -- zijn wangen vangen heel
wat van de hete gloed, en in zijn holle kassen kringelt vuurdamp -- neemt hij
het woord en spreekt. De brandstapels trillen en zijn stem verschrikt het vuur. 'Gebied van Tartarus, vreeswekkend rijk van de Dood, die
nimmer verzadigd raakt, en gij, meest grimmige der broeders,[ii]
aan wie de schimmen moeten dienen, onder wiens regime de schuldigen hun eeuwige
bestraffing ondergaan en het paleis van de wereld hier beneden wordt bestuurd:
hier klop ik, doe open. Ontsluit de streek waar ijzig zwijgen heerst, de leegten
van Persephone, de strenge. Lok het volk naar buiten dat in de holten van de
nacht verscholen ligt, en laat de veerman op de Styx met volle sloep naar deze
zijde varen. Welaan, kom mee met hen, en laat er meer dan één manier zijn dat
de schimmen naar het daglicht wederkeren. Gij, Perses' dochter,[iii]
houd de vrome zielen van Elysium als groep apart, en stel hen onder leiding van
de wolkenridder uit Arcadië[iv] met zijn machtige staf. Maar
voor alwie in misdaad is gestorven (in Erebus, zoals ook onder Cadmus' telgen,
steeds de meerderheid), moet gij, Tisiphone, de leider zijn. Baan hun de weg, uw
adder driemaal omgeslagen, brandend taxus-hout in de hand, en spreid het
daglicht voor hen uit. Sta daarbij niet toe dat Cerberus zijn snuiten ertussen
steekt en de lichtloze schimmen weer terzijde dringt!' Aldus Tiresias. De oude man en Phoebus' dienstmaagd
blijven daar in gespannen afwachting staan. Zij kennen absoluut geen angst: de
godheid vertoeft in hun hart. Er is er maar één die onder zware angst gebukt gaat:
Oedipus' zoon. Hij klampt zich vast terwijl de ziener zingt van sinistere zaken;
bij schouders, handen, kleden pakt hij hem beet, doodsbang, en wil het
aangevangen ritueel het liefste staken. Zoals een jager in de wouden van Gaetulië
wacht op een leeuw, die daar in het struikgewas zijn leger heeft en die door
lang geroep in beweging is gekomen -- de man vermant zich, houdt de klam
geworden wapens in een ferme greep. Angst verstramt zijn gelaat, zijn knieën
knikken: wat voor beest komt eraan? Hoe groot zal hij wezen? Dan hoort hij de
vervaarlijke tekens van gebrul en meet in blinde angst het telkens luider
geluid... Wanneer de schimmen alsmaar nog niet komen, spreekt
Tiresias opnieuw. 'Ik roep u tot getuigen, gij godinnen, voor wie wij deze vuren
rijkelijk hebben gestookt, voor wie wij dure bekers aan de omgewoelde aarde
hebben geschonken: verder uitstel kan ik niet verdragen! Hoort men mij, een
priester, tevergeefs? Of is het zo dat jullie komen als een Thessalische feeks
die komst met woest gezang gelast, en dat de Tartarus verbleekt en siddert
telkens als Medea u met Scythische vergiften in de ban slaat, maar dat u minder
achting heeft voor mij? Moet ik dan werkelijk lijken doen herrijzen uit het graf?
Moet ik dan urnen vol met oude botten komen brengen? Moet ik de goden van hemel
en van Erebus gelijkelijk onteren? Moet ik dan echt de bloedeloze koppen van de
doden met het zwaard belagen en hun verlepte vezels plukken? Denkt u niet te
licht van mij, pas op: mijn jaren mogen broos zijn, mijn gelaat door mist
omfloerst, ook ik ben alleszins in staat tot razernij! Ik ken de naam waarmee
gij nooit gekend wilt zijn, ik weet hoe ik Hecate zou kunnen dwingen als ik voor
u, Thymbraeër,[v]
geen respect had, ja, hoe ik de allerhoogste heerser van de drievuldige kosmos,
degene die geen mens ooit kennen mag, die diepste macht -- maar ik zwijg ervan,
mijn kalme oude dag laat dit niet toe. Nu zal ik jullie...' Hier haakt Apollo's dienstmaagd gretig in: 'Vader, men
verhoort u! Kijk, de bloedeloze troep komt naderbij! Elysium's leegte opent
zich, de uitgestrekte schaduw van het toegedekt gebied wordt verbroken. De
wouden, de zwarte rivieren: ginds zijn ze zichtbaar. De Acheron braakt vale
modder uit, de Phlegethon laat rokend zwarte branden in zijn bedding rollen en
de Styx ligt als een barrière voor de afgeschermde schimmen. Ik zie de vorst,
bleek op zijn troon, met Eumeniden om zich heen, zijn steun en toeverlaat in
duistere praktijken. Ik zie het onbarmhartige vertrek, de kille ligbank van de
Stygische Juno! Zwarte dood zit op de uitkijk en houdt de tel bij van de
zwijgende massa's die zijn meester krijgt... er zijn er altijd meer die
achteraan staan. Daar zit ook Gortyn's rechter,[vi]
en schudt in zijn meedogenloze urn de zielen op. Hij bedreigt ze, wil de
waarheid horen, dwingt hen heel hun leven op te biechten sinds de jeugd en
eindelijk hun criminele winsten te bekennen. Wat zal ik u nog vertellen over hellemonsters, over
Scylla's en Centauren met hun loze toorn? Wat zal ik u de onverbreekbaar stalen
ketens der Giganten noemen, of de ingedamde schaduw van de honderdarmige
Aegaeon?' 'Neen, neen,' spreekt dan de ziener, 'leidster, helpster
in mijn oude dag, spreek mij hier niet van wat alom bekend is. Wie heeft geen
weet van de rots die steeds weer terugvalt, van het immer wijkende water, of van
Tithyon die vogels voedt of Ixion die door langdurig rondjes draaien sterren
ziet? Ik heb persoonlijk nog, eertijds toen ik op krachten was, die toegedekte
streken aanschouwd, geleid door Hecate. Dat was voordat de godheid mijn
gezichtsvermogen ruïneerde en het licht geheel herleidde tot mijn innerlijk. Neen, breng jij liever door gebeden zielen uit Argos en
uit Thebe hier naartoe, en houd de rest maar uit de buurt. Besprenkel die
viermaal met melk, mijn dochter, en gelast hun te vertrekken uit dit droeve
woud. Vervolgens moet je mij vertellen van die eersten: hoe zien ze eruit, wat
hebben ze aan? Hoe groot is hun zucht naar uitgegoten bloed? En welk van beide
groepen burgers toont de grootste arrogantie? Zeg het mij, komaan, verlicht mijn
donker met bijzonderheden.' [i]. Honing [ii]. Hades (Pluto) was de broer van Zeus (Jupiter) en
Poseidon (Neptunus). [iii]. Hecate. [iv]. Mercurius. [v]. Apollo. [vi]. Minos. latest changes
here: 30-07-2012 16:01 |
|