VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 

Vincent Hunink

Nieuws van het front. Een unieke soldatenbrief uit Germanië


tekst gepubliceerd in: Hermeneus 72, 2000, 62-6
(themanummer 2000 'Het jaar dat niet bestond')


Rond het begin van onze jaartelling was de Romeinse expansie nog niet ten einde gekomen. Het huidige Nederland was tot de grote rivieren bezet, en er werden regelmatig expedities naar het noorden gehouden, onder meer door generaal Drusus. Een belangrijke uitvalsbasis hierbij was het huidige Nijmegen, waar de Romeinen vanaf ongeveer 10 voor Chr. een fort en een groot legerkamp hadden. De militaire acties in Noord-Nederland kenden een wisselend succes. Reeds in 28 na Chr., na een opstand van de Friezen, zouden de Romeinen zich voorgoed ten zuiden van de grote rivieren terugtrekken.

Een uniek getuigenis van de Romeinse activiteiten in Noord-Nederland is tot ons gekomen in de vorm van een brief van een Romeinse legioenssoldaat. De brief is onlangs gevonden in een kloosterarchief in Rome en wordt hieronder voor het eerst in het Nederlands vertaald. De auteur, soldaat Marius Mallius, liet de brief in het Nijmeegse kamp opstellen na afloop van een expeditie in het Noorden, zeer waarschijnlijk in de herfst van 1 v.Chr of 1 n.Chr. Uit archeologisch onderzoek in 1997 is bekend geworden dat de Romeinen in het Friese terpdorp Winsum een militaire wachtpost hebben gebouwd, ergens in de eerste helft van de 1e eeuw. De verwijzing hiernaar in Mallius' brief bevestigt de archeologische gegevens en pleit voor een vroege datering.

Mallius was een eenvoudig man, wiens vermogens en horizon duidelijk beperkt waren. De directe, materiële kanten van het soldatenleven interesseren hem aanzienlijk meer dan lange-termijnstrategie of cultuurpolitiek. Ook Marius' taal is zeer eenvoudig en verraadt zijn gebrekkige scholing, getuige bijvoorbeeld de vele woordherhalingen, stoplappen en rommelige zinsconstructies. Verder is hij nogal wijdlopig. De unieke brief vormt daarmee een belangwekkend document voor onze kennis van het Vulgair Latijn.

De hieronder volgende vertaling tracht de inhoud en stijlkenmerken van het origineel zo goed mogelijk weer te geven. Soms is enig gissen onvermijdelijk, zoals bij een paar vreemde woorden, die kennelijk lokale soldatentermen zijn. Voor de talrijke spelfouten is uiteraard geen equivalent gezocht. Voor wie meer wil weten, verwijs ik naar de kritische uitgave in de MMR (Monumenta Militaria Romana, t. LXVI, Rome 1998, p.32428 e.v.). Het laatste woord over deze brief is stellig nog niet gesproken.

Marius Mallius aan zijn geliefde broer Lucius, hartelijke groet.

Ik schrijf je weer eens, mijn beste Lucius, want het is lang geleden. Al zolang ben ik nu hier in Germanië dat ik haast niet meer weet hoe Rome eruit ziet! Overdreven natuurlijk, hoe zou een Romein Rome kunnen vergeten, dat kan natuurlijk niet. Die Mallius, hoe kan die nu schrijven, denk je nu zeker! Want in Rome kwam ik niet verder dan een beetje lezen en mijn naam krabbelen. Jij kon dat altijd goed, maar voor mij hoefde dat allemaal niet. Maar goed, schrijven is toch makkelijk als je iets van je wilt laten horen. Gelukkig heb ik hier een goede vriend, Marcus, die schrijft mijn woorden op. Ja hoor: ik zit echt te dicteren, hoe vind je dat? Hij neemt deze brief ook mee als hij weer naar Zuid-Germanië vaart, en dan kent hij weer iemand die naar Italië gaat, dus volgende zomer kun je deze brief misschien lezen. Beste Lucius, ik hoop dus dat je deze woorden leest.

Je broer maakt het niet slecht. Maar het leven hier in het kamp is niet gemakkelijk hoor, denk dat maar niet. Maar gelukkig is het nu wat rustiger de laatste tijd. Een paar jaar geleden spookte het nog flink met al die wilde Germanen! Het zal een jaar of wat geleden zijn dat ze dit kamp hier zijn gaan bouwen. We liggen op een heuvel, dus dan denk je nog wel eens aan het zuiden. Want verder is het in deze streek allemaal helemaal plat: geen berg, geen heuvel, niks. Wel veel bossen. Maar ik vertel zo meteen nog wel over dit land, want ik heb een flinke tocht gemaakt.

Het kamp ligt in de buurt van een paar dorpen van de Bataven (zo heten die lui hier). We liggen met onze centurie in een grote barak, best krap, maar wat wil je. Ik lig naast een paar geschikte lui en we zoeken elkaar ook overdag op. Zonder vrienden hou je het niet vol, je hebt elkaar nodig. Als het even kan, doen we samen corvee en wachtlopen en ook zo wat klussen buiten het kamp. Je moet niet denken dat we altijd binnen zitten, want dan werd een mens goed gek. Nee, nu het niet meer zo spookt en die Germanen zich een beetje koest houden, houden de officieren ons niet meer zo onder de plak. Goed, wachtlopen dat blijft, en elke dag een beetje de wapens laten kletteren, dat die wilden goed zien wie hier de baas is, wij dus. Want ze staan anders zó naast je bed en vermoorden je in je slaap, dat kan natuurlijk niet. We jagen ze goed de stuipen op het lijf, dat ze er goed onder blijven.

Maar echt ruig is het nu niet meer. We zitten heel wat uurtjes per dag rond te hangen en te niksen. Maar wat doe je dan, vraag je. Wapens schoonmaken en zo, daar ben je elke dag wel mee bezig, en brood buiten het kamp halen, dat is bijvoorbeeld zo'n klus. Er is hier een mijl verderop een grote oven waar ze ook brood kunnen bakken. Ze verkopen ook wel ander spul, hoe ze eraan komen weet je soms niet. Veel geld hebben we natuurlijk niet, aan soldij, maar je maakt wel eens wat buit, je kent het. Dus als we ergens weer eens wat te pakken hebben, zwaarden, kleren, zilver, dan gaan we dat weer ruilen en met dat geld kopen we weer andere dingen.

Niet alleen bij de grote oven trouwens, want in de buurt heb je ook van die gasten die hun handeltje drijven. Je kunt echt wel alles krijgen hoor, als je maar betaalt! Zoals olijfolie, dat kennen die inboorlingen helemaal niet, en wijn dat kennen ze ook niet. Die gerstedrank van hier is goed voor overdag voor de dorst (je kunt er ook flink dronken van worden als je niet oplet), maar 's avonds als het koud wordt wil je wel eens wat anders, dat snap je. We kopen af en toe een vaatje wijn: gewoon allemaal bijlappen en dan komen we er wel. Wel uitkijken dat de rest niet achter je rug alles dubbel zo hard leegdrinkt, dus het is nog wel een gedoe. Maar af en toe beetje ruzie, dat hoort erbij. Het blijven toch je maten.

Gisteren nog wel flinke bonje met Gaius. Normaal een goeie gast, maar nu had hij zonder dat wij het wisten met zo'n Germaans grietje stiekem zitten feestvieren en nog meer... Dus wij komen terug en vinden die twee dronken in slaap. Dus je snapt: wij kwaad en erop slaan. Gaius heeft wel een paar flinke tikken gekregen zeg, bij Hercules!, maar zo leert hij die geintjes wel af. Kunnen wij voor zijn pleziertjes gaan dokken zeker, mooi niet. Die blonde mag hier trouwens helemaal niet komen, dat weet hij best. We hebben haar maar even eerlijk gedeeld, dat vonden we wel het minste. Gaius zag er de lol wel weer van in. We hebben haar nog heel laat het kamp uitgesmokkeld. Niemand wat gemerkt verder gelukkig.

En zo rommel je dan wat aan. 's Avonds doe je helemaal niet veel. In de winter wordt het al om vier uur donker, dus je doet niks. Binnen zitten en een beetje dobbelen -- ook mee uitkijken hoor, met die gasten, en eigenlijk mag het ook niet, maar we geven onze centurio een tiende deel van de winst, wanneer je dus winnaar bent geef je dat, en dan praat hij nergens over. Dat is wel lachen, maar je wil eigenlijk toch liever niet in die kou en dat donker zitten. Het went wel, zeg ik erbij. Maar in het begin vond ik die kou hier verschrikkelijk! De eerste jaren, nou, nou, nou, afzien zeg! Nee, dat was wel even wennen, maar ja dan gaat het uiteindelijk wel, want alles went. Je bent soldaat of niet.

Je kunt natuurlijk niet de hele tijd in en rond het kamp zijn, dan werd een mens goed gek. Gelukkig is er af en toe een expeditie: dan gaan we met een man of wat, of soms met het halve kamp, de wildernis in. Laatst ook weer, afgelopen zomer: ontdekkingstocht naar 'Friesland', dat ligt in het noorden. Wij hadden wel zin in een verzetje, en een beetje plunderen zo vlak voor de winter is ook niet slecht, dus we hadden goeie zin. Wij de rivier over, de Rijn, of de Waal zoals ze die hier noemen, met boten, en dan hup aan de andere kant naar het noorden. Het is allemaal bos, bos, bos, dus je weet al gauw niet meer waar je bent, maar je loopt maar door. Door dorpjes onderweg in de buurt, waar ze tenminste een beetje Latijn verstaan, want we zitten hier toch al wat jaren. En dan maar verder, lopen, lopen, en 's avonds kamp opslaan, want het blijft gevaarlijk. Na een dag of wat kom je dan in de echte wildernis, alle beschaving echt weg. Je denkt, hoe kunnen die lui hier leven: smoezelige hutjes, ouwe kleren, en een troep en rotzooi overal! Kinderen, honden, vrouwen, het hele zooitje door mekaar. En die mannen hier doen echt helemaal nul komma niks. Ja, drinken en ruzie maken en dobbelen, dat kunnen ze. Dan zijn wij toch een ander slag.

Affijn, na een week of zo komen we in Friesland, onderweg niks gebeurd. Daar komen we tot vlak bij de Oceaan. Niet te geloven hoe ze daar leven, dat is helemaal onbegrijpelijk. Dat land daar is niet eens echt land! Eerst is het land, en dan stroomt de zee er helemaal overheen, elke dag! Net als op een strand, maar dan mijlenver. Een soort moeras, maar het stinkt niet, want het is stromend water. En die wilden die daar wonen, hoe kan je het nog willen, die wonen op een verhoogde hoop klei, een soort van kleine heuvel. Elke dag is er dus eerst niks aan de hand en dan komt de zee en zitten ze op een eilandje tot de zee weer weggaat.

Daar zijn we dus maar niet gebleven. De boel in brand gestoken want er was niks te halen, en een paar Germanen slaaf gemaakt. Die kun je voor een aardige winst verkopen tegenwoordig. Een paar mijl terug, waar de zee niet komt, moesten we een flinke wachtpost bouwen, en een centurie is er achtergebleven om de zaak te bewaken van daaruit. Die gasten zijn de pineut, je zult er maar zitten daar onder die grijze hemel, altijd wind en regen, nog meer dan bij ons in het kamp. Maar ja, orders van Hogerhand, wat doe je ertegen, niks doe je ertegen. En wat of ze eigenlijk van plan zijn daar, dat krijg je ook niet te horen.

Nee, ik was blij dat we weer terug mochten. Volgend jaar gaat het verder, zeggen ze. Dan beginnen we al in april, mei. We zullen toch niet de Oceaan opvaren, hoop ik. Helemaal in het noorden is het water zo stroef dat de boten vast komen te zitten, dat zei laatst iemand tegen me, en die had het zelf gezien. En er zitten daar allerlei monsters in zee, dus nee, van deze jongen hoeft het niet echt. Maar goed, wij weer terug naar de bewoonde wereld. Onderweg nog aangevallen door een horde wilden, ik weet niet meer hoe ze heten, je kunt die lui toch niet uit mekaar houden, want ze lijken allemaal op mekaar. Ergens bij de IJssel. Affijn, wij waren met zoveel dat we ze makkelijk in de pan hakten. Leuke opsteker, want die gasten waren helemaal behangen met wapens, en in hun dorpen stikte het van het vee en gerstevocht en leuke vrouwtjes, ja, je snapt het wel. Een paar dorpen kregen we helemaal cadeau om te plunderen. Het is even werk om het allemaal mee te slepen, maar dan heb je ook echt wat. We komen de winter wel door nu.

Nou Lucius, ik zie dat ik moet ophouden. Je ziet dat je broer nog leeft en helpt bij de Romeinse beschaving hier in de barbarij. We zitten hier niet voor onszelf, dat zegt onze centurio altijd. Voorlopig zit ik nog hier, dus als je eens wilt schrijven: vraag naar de man die je dit brengt, en of die het dan aan Marcus brengt. Lange Marcus van de 'Grote Rijnboot', dan weten ze het wel in Germanië. Marcus kan mij altijd wel vinden waar of ik ben.

Beste broer, het gaat je goed, en ook iedereen van de familie daar. Denk nog eens aan je liefhebbende broer Mallius. En als je een vaatje wijn kunt sturen, graag, rood of wit, dat maakt niet uit. En wat echte vissaus uit Ostia.

Vale.

 


changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact