text
|
recensie van:
Monnik in de woestijn. Woorden van Abba Poimen,
vertaald en toegelicht door Maurits Pinnoy, (Bronnen van spiritualiteit),
(Altiora/Meinema), Averbode/Zoetermeer 2008; ISBN 978-90-317-2586-1 (Be) /
978-90-211-4191-6 (Nl); geb. 117 blz.; € 19,95.
tekst gepubliceerd in: De Kovel, monastiek
tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland 1, 2008, nr.3, 99-100
Bij 'monniken' denken we tegenwoordig vooral
aan kloosters. Maar de geschiedenis van het christelijk monachisme begint met
kluizenaars. Ze verschijnen voor het eerst in Egypte vanaf het begin van de
vierde eeuw, zodra het christendom gelegaliseerd is. Sommige overtuigde
christenen zoeken dan naar nieuwe uitdagingen en trekken daarvoor de eenzaamheid
van de woestijn in. Daar leiden ze een extreem bestaan van bidden, vasten en
werken, van ascese en strijd tegen duivels en, soms, van hemelse visioenen.
Al vroeg gaat er van deze woestijnvaders (en
ook een enkele woestijnmoeder) een grote fascinatie uit. Van heinde en verre
komen mensen hen opzoeken en raadplegen, en ze schrijven teksten over deze
christelijke helden. Vooral het genre van de apofthegma's ('uitspraken'),
puntige gezegden waarmee een woestijnvader veelal antwoord geeft op een
levensvraag, wordt bijzonder populair. Zo rond het jaar 500 komen er uitgebreide
verzamelingen van deze apofthegma's, vertaald in de belangrijkste taal van het
oosten, het Grieks (de woestijnvaders zelf spraken Koptisch). Zo zijn er
collecties op thema (met uitspraken over bijvoorbeeld geestelijke groei,
zelfbeheersing, berouw, ontucht) en op alfabet (met uitspraken geordend op naam
van de woestijnvader).
In een aantrekkelijk vormgegeven boekje richt
Maurits Pinnoy (emeritus hoogleraar Griekse literatuur en godsdienst aan de KU
Leuven) de schijnwerper op één zo'n woestijnvader: Abba Poimen (340-450). Zijn
keuze lijkt vooral bepaald door de relatieve mildheid van Poimen, vergeleken met
sommige van zijn tijdgenoten. Poimens uitspraken getuigen van zijn nederige en
begripvolle persoonlijkheid en van zijn realiteitszin. Hij is dus geen fanaticus
of scherpslijper, al geldt hij vanuit modern standpunt misschien wel als
'streng'.
Daarnaast zal in de keuze voor Poimen hebben
meegespeeld dat er tamelijk veel uitspraken van hem bewaard zijn. Pinnoy heeft
er in dit boek niet minder dan 307 verzameld, elk van gemiddeld een regel of
zeven. Een ruime meerderheid daarvan is ontleend aan een grote Griekse
alfabetische verzameling (in de bekende Patrologia Graeca, deel 65). Verder zijn
er spreuken gevonden in de Griekse thematische collectie (uitgegeven in de
Sources Chrétiennes), en uit afgeleide verzamelingen uit onder meer het Latijn,
Koptisch, Oud-Ethiopisch en Syrisch.
Het resultaat is een compleet en verantwoord
beeld van alle uitspraken van Poimen. De lezer van het boekje heeft intussen
weinig last van de wetenschappelijke aanpak van de verzameling. De spreuken uit
de diverse collecties staan inhoudelijk op hetzelfde niveau en behandelen ook
steeds dezelfde soort thema's. Pinnoy voorziet zijn vertalingen gelukkig niet
van commentaar, waardoor de oude teksten direct voor zichzelf spreken. Soms
geven ze hun geheimen niet helemaal prijs en houden ze dus iets aangenaam
mysterieus. Het Nederlands van de vertalingen had naar mijn smaak soms een tikje
moderner gekund, maar echt storend is het taalgebruik maar zelden.
Uit ruim 300 uitspraken valt natuurlijk veel
moois en opvallends te citeren, en onvermijdelijk ook wel een paar
weerzinwekkende teksten. Ik houd het bij twee spreuken die mij in positieve zin
opvielen.
Enkele ouderen trokken naar abba Poimen met de vraag: "Wil
je dat wij broeders die tijdens het officie knikkebollen, aanstoten om ze tot
waken aan te zetten?" Maar Poimen zei: "Als ik zie dat een broeder zit te soezen
leg ik zijn hoofd op mijn schoot. Dan kan hij rusten." (92)
Abba Isaac ontmoette abba Poimen. Hij zag dat die wat water over zijn voeten
goot en vroeg, omdat hij familiaar met hem was: "Waarom zijn sommige mensen zo
onverbiddelijk streng dat ze hun eigen lichaam pijnigen?" Abba Poimen zei hem:
"Er werd ons niet geleerd ons lichaam te martelen, maar onze passies te
kwellen." (184)
Teksten als deze laten een opmerkelijk mild geluid horen en stemmen tot
nadenken, ook buiten de woestijn.
Overmatige lectuur van Poimens spreuken is,
zoals bij alle spreukenverzamelingen, af te raden. Maar wie dit boek op zijn of
haar nachtkastje legt kan er een tijdlang elke dag iets interessants of
inspirerends uithalen. Het boek is dus warm aanbevolen voor alle lezers van dit
tijdschrift.
|
Radboud Universiteit
Faculteit
Letteren
GLTC
De Kovel |