'DE MOGELIJKHEDEN VAN VERTALEN' tekst gepubliceerd in: Streven 60, 1993, 526-33
Enige tijd geleden was ik aanwezig bij een lezing over de Romeinse dichter Horatius, en bij de onvermijdelijk erop volgende discussie. Het ging op een bepaald moment over het vertalen van een Latijns woord, en wel het klassieke grammatica-paradigma mensa. De spreker had het - weinig oorspronkelijk maar wel zeer juist - vertaald met 'tafel'. Daarop verklaarde een van de belangstellenden 'dat wij nu helemaal niet kunnen weten hoe een Romeinse tafel eruit heeft gezien, en dus maar heel voorzichtig moeten zijn met uitspraken over mensa.'
Afgezien
van de pertinente onjuistheid van zijn bewering (archeologen weten wel
degelijk iets over antieke meubels), is het vooral de verabsolutering van
andere culturen en relativering van eigen kennis die me erin heeft
getroffen. Het is natuurlijk wel waar dat wij geen catalogi van Romeinse
meubels over hebben, maar als we volledige kennis over iets moeten
bezitten voordat we er iets over mogen zeggen, zijn we al snel uitgepraat.
En niet alleen wat betreft die 'andere' cultuur van de oudheid, maar ook
onze eigen cultuur. Want waarover weten we nu 'werkelijk' iets?
HOMERUS
Iets
van die neiging om het andere te verabsoluteren en jezelf bij voorbaat de
mond te snoeren, meen ik soms ook te bespeuren in discussies over vertalen
zoals gevoerd door classici in tijdschriften en boeken. In het verleden
(toen men nog vlot Grieks en Latijn kon lezen!) was men op dit punt soms
bijzonder stellig. Zo verscheen in 1958 een bundel artikelen van hoog- en
zeergeleerde Nederlandse classici onder de titel 'Is de Griekse
litteratuur vertaalbaar?'; het antwoord op deze vraag luidde voor de
meesten heel duidelijk 'nee'.[i]
Ik
zal me in dit artikel niet wagen aan een systematisch overzicht van
vertaalopvattingen.[ii]
Liever probeer ik een paar gedachten aan de discussie toe te voegen. Een
aanleiding hiertoe vind ik vooral in de twee recente vertalingen van
Homerus' Odyssee door Imme Dros en H.J. de Roy van Zuydewijn.[iii]
Er is in de kritiek al vaak op gewezen dat deze twee nieuwe vertalingen
onderling zeer sterk verschillen.[iv] Grof gezegd zou men kunnen
stellen dat Dros vertaalt in zeer eenvoudig en voor iedereen begrijpelijk
Nederlands, terwijl De Roy van Zuydewijn een weliswaar eigentijds maar
toch wat meer gedragen Nederlands hanteert. Dros heeft heel weinig
inleiding en annotatie, De Roy van Zuydewijn geeft een forse en zeer
verantwoorde inleiding. De eerste vertaalt in een soort proza-verzen
(ondanks haar claim hexameters te schrijven; zie ook aan het einde van
deze bijdrage), de tweede in stijlvolle en prachtige hexameters. Eén
klassiek meesterwerk en twee fraaie, radicaal verschillende vertalingen:
hier wordt het vertaalprobleem wel zeer acuut!
Een
andere, concrete aanleiding voor mijn bijdrage is een recent artikel van
Cornelis Verhoeven in dit tijdschrift.[v]
C. Verhoeven spreekt daar, in een lange traditie, van de 'onmogelijkheid
van het vertalen.' Uit de titel van mijn stuk moge blijken dat ik
hiernaast ook eens een ander geluid wil laten horen.
MYSTIEK
WAAS
Als
ik C. Verhoeven juist begrijp, ziet hij vertalen als een onmogelijke
onderneming, die juist daarom (een fraaie paradox!) heel leerzaam is en
thuishoort in het onderwijs.
"Hoe
ouder, belangrijker, unieker of juist meer cultuurgebonden een tekst is,
des te moeilijker is het hem los te maken uit de context daarvan en des te
minder is het origineel te vervangen. Een vertaling tast daar altijd de
onvervangbare identiteit van aan. Wat Homerus gezegd heeft, heeft hij in
dat speciale Grieks gezegd en het kan alleen maar in die taal worden
gelezen."
(p.702).
C.
Verhoeven onderscheidt twee richtingen in het vertalen: een waarbij men
het origineel zo dicht mogelijk probeert te benaderen, en een met een "meer
seculier karakter" waarbij het origineel zoveel mogelijk wordt
'meegenomen' naar de eigen tijd en de eigen taal. Maar voor beide
richtingen geldt dat zij moeten uitgaan van 'heiligheid van de tekst.' De
te vertalen tekst is een vertegenwoordiger van het geheel andere, het
heilige bij uitstek. We moeten hem dus met respect benaderen. Maar het
vertalen blijft onmogelijk:
"De
oorspronkelijke tekst blijft een niet te vervangen geheel of een niet te
overwinnen obstakel. Hij staat daar maar geschreven te zijn en zwijgt in
alle andere talen. Plato noemt dat zwijgen 'plechtig', omdat de tekst
altijd maar één en hetzelfde zegt
(Phaedrus,
275 D). Het origineel heeft iets absoluuts en iets volmaakts in die zin
dat het, wanneer het er eenmaal is en geschreven staat, niet tot iets
anders te herleiden is."
(p.709).Tot
op zekere hoogte voel ik me tamelijk wel bij het mystieke waas dat C.
Verhoeven rondom het vertalen legt. Inderdaad: zonder respect voor de
tekst, zonder gevoel voor het heilige ervan, zal de vertaler er niets van
kunnen maken dat de moeite waard is. Het vertalen is ook geen gemakkelijk
te leren, mechanisch toe te passen vaardigheid, maar een uiterst complex
taalproces, waarbij een sterk beroep wordt gedaan op hoofd én hart, op
kennis én kunstzin.
PARADOXEN
Maar
wie zegt dat het 'onmogelijk' is, gaat volgens mij uit van enkele
vooronderstellingen die niet kloppen. Terwille van de duidelijkheid zal ik
ze enigszins gechargeerd weergeven:[vi]
Vertalen
is een tekst in een andere taal zetten en toch volledig hetzelfde houden.
Aldus
geëxpliciteerd is de onmogelijkheid van de handeling evident: de brontaal
is per definitie anders dan de doeltaal. Maar vertalen is juist niet
hetzelfde proberen te houden, maar in een andere taal omzetten. Oftewel:
vertalen is 'her-talen' en niet 'talen.'
Een
vertaling is pas geslaagd als we daarin het origineel lezen.
Een
variant op de vorige vooronderstelling. Op die manier is vertalen
inderdaad onmogelijk. Origineel en vertaling kunnen niet anders dan
verschillen. Anders zouden ze volledig samenvallen en waren ze dus één.
Wie Imme Dros leest, leest Imme Dros' Homerus, en niet Homerus zelf. Wie
Homerus zelf wil lezen, moet eenvoudigweg Grieks leren.
Een
vertaling dient even tijdloos en eeuwig te zijn als het origineel.
C.
Verhoeven waarschuwt tegen al te modieus taalgebruik, zoals bij Dros soms
te vinden is.[vii]
Natuurlijk, hier moet een vertaler mee oppassen, zeker bij Homerus. Maar
in sommige andere genres kan platte taal (die altijd modieus is) heel goed
dienen in een vertaling. Ik denk bijvoorbeeld aan auteurs als Catullus,
Martialis en Petronius. De consequentie is dan natuurlijk dat zulke
vertalingen sneller verouderen en om de zoveel tijd vervangen moeten
worden. Dat is wel jammer, maar dwingt ons anderzijds ook om de
confrontatie met het origineel steeds weer aan te gaan. Waarom zou een
vertaling dezelfde status moeten hebben als het origineel? De 'heilige'
tekst dient steeds opnieuw her-taald te worden, want alle
vertalingen blijven tijdgebonden. En we willen toch ook heel graag blijven
vertalen? Anders konden we na tien, twintig jaar met de armen over elkaar
gaan zitten.
HERSCHEPPING
De
hierboven expliciet gemaakte vooronderstellingen zijn in feite variaties
op een thema. Het idee dat vertalen onmogelijk is, berust op de impliciete
opvatting dat origineel en vertaling identiek zouden moeten zijn. Wat ze
per definitie niet zijn.
Ik
zou er daarom voor willen pleiten om 'het radicaal andere' van de
originele tekst te erkennen, maar dan wel ten volle. Dat houdt dan in dat
men ook 'het andere' van een vertaling erkent. Grieks is niet Nederlands,
de oudheid is niet nu, dus Dros en De Roy Zuydewijn hoeven geen Homerus te
zijn: laten we dáár nu eens van uitgaan!
Het
vertaalproces betekent aan de kant van de vertaler een poging tot
communicatie met het origineel (men kan het ook een ontmoeting noemen, of
juist een strijd en gevecht). Een origineel dat, zoals C. Verhoeven mooi
zegt, 'daar maar geschreven staat te zijn' en plechtig zwijgt. Maar juist
dat 'zwijgen' geeft de vertaler de prikkel om er iets mee te doen. Hij
herschept het kunstwerk in een ander kunstwerk. Als hij goed is, en
inspiratie heeft en een beetje geluk, doet hij dat op een bevredigende
manier. Met 'bevredigend' bedoel ik dat het resultaat in de doeltaal mooi
is en toegesneden op de doelgroep, en op een voldoende aantal punten
correspondeert met het origineel in de brontaal.
Dat
klinkt misschien wat erg zakelijk en wetenschappelijk. Daarom een wat
concreter voorbeeld van vertaalprincipes. Zelf zal ik als classicus niet
zo gauw elementen in mijn vertaling erbij verzinnen, lastige of
problematische passages wezenlijk vereenvoudigen, een hoop encyclopedische
informatie erin stoppen of zonder enige aanleiding mijn eigen favoriete
stijlen projecteren op het origineel. Apuleius vertaal ik met veel
wisselingen van stijlregister, omdat de auteur dat procedé zelf ook
toepast; bij Cicero is juist één vrij constante en gedragen stijl
geboden. Voor woordgrappen en ritmische trucjes probeer ik een equivalent
in het Nederlands te vinden, liefst op dezelfde plaats, anders bij wijze
van compensatie in de buurt. Omdat ik mijn vertaling onder meer voor
vakgenoten maak, zorg ik dat ik elke beslissing met redelijke argumenten
kan verantwoorden. Maar bovenal richt ik me op de algemeen ontwikkelde
lezer van modern Nederlandse proza, en zorg dus dat de zinnen leesbaar en
begrijpelijk zijn, goed klinken en niet te lang zijn. Ik zou mijn
doelgroep dan in het algemeen willen omschrijven als de mensen die flink
wat moeite willen doen om nader tot een vreemde tekst te komen, maar niet
per se studie ervan willen maken. Kortom: de bekende 'ontwikkelde leek.'
Maar een vertaler met een geheel ander doel dan ik, zal soms heel goed
uitkomen met strategieën die ik verwerp. Iemand die het verhaal van
Odysseus aan middelbare scholieren wil vertellen, zal dichterlijke
uitweidingen weglaten; een filosoof die het gedachtengoed van Cicero voor
filosofen ontsluit, zal met klank- en woordfiguren in het origineel niet
zo snel iets doen.
Vertalen
is dus op een bepaalde wijze interpreteren en herscheppen van een
origineel in een andere taal. Daarbij gaan onvermijdelijk dingen verloren
en worden dingen gewonnen. Ik vind dit proces heel vergelijkbaar met dat
van het verfilmen van boeken. Iedereen kent die vraag: 'Wat is beter, het
boek of de film?' en heeft bij elk voorbeeld zo zijn mening, enigszins
afhankelijk van waar hij het eerst mee kennismaakte. Maar de vraag is
eigenlijk verkeerd, omdat ze appels met peren vergelijkt. Het medium film
is anders dan het medium taal en heeft zijn eigen mogelijkheden en
beperkingen. Men zou moeten vragen: Heeft de filmer zijn filmische
middelen goed gebruikt? Is hij erin geslaagd om dingen uit de tekst op een
(even) overtuigende manier uit te beelden? En zelfs: Heeft de filmer nog
iets anders gedaan dan braaf aan de hand van het origineel lopen?; Heeft
hij de mogelijkheden die hij tot zijn beschikking had, creatief gebruikt
om zijn tekorten te compenseren?
Misschien
is het verstandiger om bij het vertalen van teksten niet te denken aan een
soort religieuze activiteit, maar eerder aan een culturele daad van
interpretatie. Met, toegegeven, mysterieuze trekjes. Vertalen is complex,
maar het is nu ook weer geen cultus-handeling. Het hoofd koel houden lijkt
me gewenst.
LEZERS
Dat
doen de meeste lezers van vertalingen. Zij oordelen, al naar gelang hún
doelstelling, of de vertaling aan hun eisen voldoet.
Maar
ook die eisen kunnen verschillen. Een classicus zal eerder grijpen naar De
Roy van Zuydewijn, omdat hij dan het origineel ernaast kan houden en alle
kleinigheden kan controleren. Maar een jonge lezer, of een liefhebber van
vertelkunst of een, laat ik zeggen, zelfbewuste creatief-educatief werker,
zal eerder de makkelijk toegankelijke Dros ter hand nemen. Dat daar veel
'niet klopt', zal hem of haar dan een zorg zijn.
Ik
zie dus niet hoe men kan zeggen dat deze of gene vertaling 'beter' is, in
die zin dat zij een vermeende 'ideale vertaling' beter zou benaderen.
Alleen, vanuit een bepaalde doelstelling of leesverwachting voldoet de ene
vertaling beter dan de andere, waarbij ik het naast elkaar bestaan van
verschillende leesverwachtingen aanvaard en vanzelfsprekend vind. Voor de
classicus is De Roy Zuydewijn beter, en voor de creatief-educatief werker
Dros. En geen van beide vertalingen is identiek aan Homerus!
Zelf
ben ik trouwens lang geleden begonnen met de Odyssee-parafrase van
Damsté. Zeer beslist geen Homerus! Maar voor het doel dat ik had (kennis
maken met het verhaal), was en is het uitstekend geschikt. Uiteindelijk
heb ik de hele Homerus in het Grieks gelezen, dus het is toch nog goed
gekomen. De weg naar een 'heilige' tekst mag best via vreemde omwegen
verlopen en lang duren; en op elke weg komen sommigen nu eenmaal verder
dan anderen. Maar dat niet iedereen bij het eindpunt aankomt, is dat een
reden om maar niet op weg te gaan? Het is toch beter dat ik de voor mij
onbereikbare Toergenjew in vertaling lees, dan dat ik in het geheel niet
met zijn werk kennismaak? Mijn kennis is dan wel niet volmaakt, maar het
is toch beter dan niets.
MOGELIJK
Vertalen
kan dus best, als men maar van haalbare principes uitgaat. Dan is het niet
alleen mogelijk, maar zelfs op meerdere manieren mogelijk. Het wordt weer
eens heel concreet aangetoond door De Roy van Zuydewijn en Dros. De
vertalingen verschenen kort na elkaar, en voorzien blijkbaar allebei in
een behoefte, gezien de goede verkoop. Beide vertalers treden zelfs
gezamenlijk op in het land.[viii]
Met
mijn pleidooi voor verschillende vertalingen naast elkaar, wil ik evenwel
niet postmodern suggereren dat alles kan en mag en ook nog eens
evenveel waard is. Integendeel, literaire en wetenschappelijke kritiek is
mogelijk en gewenst. Het heeft alleen weinig zin om een vertaling te
beoordelen aan de hand van criteria die daarin blijkbaar niet gehanteerd
zijn. De Roy van Zuydewijn kan men niet verwijten dat hij geen taal
gebruikt die jongeren van zestien onmiddellijk aanspreekt (hoewel ik zijn
Nederlands verrassend natuurlijk en toegankelijk vind). En van Dros mogen
we geen filologische precisie verwachten.
Anders
ligt dat met principes die vertalers zelf zeggen te hanteren. Imme Dros
heeft hierin wel een grote fout gemaakt, door te claimen dat zij
Nederlandse hexameters schrijft. Zij doet dat helemaal niet.[ix] Ze hóéft het ook niet te
doen, maar wie het pretendeert, moet het ook waarmaken. De Roy van
Zuydewijn pretendeert eveneens nogal wat op het gebied van de versleer,
maar hij maakt het naar mijn opvatting ook echt waar.[x]
Er
zijn nog andere criteria die bij een beoordeling mee kunnen wegen. Zo mag
men van een vertaler verwachten dat hij de gevolgde vertaalprincipes
aangeeft of althans aanduidt, en van een vertaling dat zij wat betreft de
feiten betrouwbaar is, een toegankelijke lay-out heeft, binnen het
gestelde doel zoveel mogelijk elementen van de grondtekst weergeeft, en
voorts dat zij in zichzelf consequent en min of meer controleerbaar is. In
de literatuurwetenschap zijn dit nog altijd vrij algemeen aanvaarde,
hoewel niet onbetwiste eisen.
Kortom,
er zijn niet alleen verschillende mogelijkheden voor vertalen. Dit soort
criteria maakt het ook mogelijk om vertalingen anders dan in strikt
subjectieve zin te beoordelen. Alleen de primaire keuze van een vertaler
voor een bepaalde doelgroep, of van een lezer voor een bepaalde
leesverwachting, dat blijven uiteindelijk persoonlijke zaken.
De
heiligheid van een tekst en de onvervangbare identiteit waarvan C.
Verhoeven spreekt, blijven volgens mij altijd overeind. Als een tekst
werkelijk heilig is, dan kan hij ook wel een stootje hebben. Als er al
'slechte' vertalingen verschijnen, dan worden die door de tijd vanzelf
uitgeselecteerd. De brontekst wordt er in elk geval niets minder om, wat
we er ook mee doen. Net als in het geval van echte religieuze heiligheid
kan de integriteit van een tekst nooit wezenlijk worden aangetast, hooguit
fysiek vernietigd.[xi]
We
moeten ons door 'de heiligheid van het andere' dus maar niet laten
intimideren, maar er juist wat mee doen: aan dat andere moedig, soms
eigenzinnig, een nieuwe vorm geven. Ermee omgaan (of zo men wil: het
ervaren en beleven) door het te vertalen in iets anders. Want durven
we dat niet, dan zou voortaan niet alleen de tekst maar zouden ook wíj,
naar het woord van Plato, plechtig moeten zwijgen.
Noten:
[i].
W.J. Verdenius [et. al.], Is de Griekse litteratuur vertaalbaar?,
(Tjeenk Willink) Zwolle 1958. In de meeste bijdragen worden vertalingen
op hooghartige toon veroordeeld en afgewezen. Alleen de bijdrage van
J.C. Kamerbeek bevat een wezenlijk meer genuanceerde beschouwing.
[ii].
Voor een historische studie, vgl.: Patrick de Rynck, 'Nuttig en
schoon,' Nederlandse vertalers van antieke teksten reflecteren over hun
arbeid (ca. 1780 - ca. 1850), Leuven 1987. Voor de discussie over
vertalen in het onderwijs zie bijvoorbeeld het themanummer 'Die Kunst
des Übersetzens' van het tijdschrift Der altsprachliche Unterricht
(jg. 1992, nr.1), besproken door Fer van Campen in Lampas
25,1992,217-9.
[iii].
Homeros, Odysseia. De reizen van Odysseus, vertaald door Imme
Dros, (Querido) Amsterdam 1992; Homerus, Odyssee. De terugkeer van
Odysseus, ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J.
de Roy van Zuydewijn, (De Arbeiderspers) Amsterdam 1992.
[iv].
Vgl. Irene de Jong en Albert Rijksbaron, 'Zo lag de held Odysseus...',
enige opmerkingen bij de Odyssee-vertaling van I. Dros', in: Lampas
25,1992,198-213.
Over
Nederlandse Homerus-vertalingen zie voorts: M. D'Hane-Scheltema, 'Muze,
vertaal mij Homerus...', in: Bzzletin 175, april 1990, 61-72.
[v].
Cornelis Verhoeven, 'De onmogelijkheid van het vertalen; "Van
zwijnsberen zij hadden de koppen"', in: Streven, mei
1992,701-10.
[vi].
Voor de goede orde: ik wil hiermee dus niet zeggen dat C. Verhoeven deze
beweringen doet of zelfs maar onderschrijft. Wel wil ik suggereren dat
theoretische uitspraken van hem en van anderen over de vermeende
onmogelijkheid van vertalen uiteindelijk te herleiden zijn tot
onmogelijkheden of paradoxen zoals de hier genoemde. Gelukkig is de
praktijk rijker dan de theorie doet vermoeden: zo heeft C. Verhoeven
zelf, ondanks zijn bedenkingen over de haalbaarheid van het vertalen,
veel fraaie vertalingen gemaakt en uitgebracht, onder meer van werken
van Seneca en Cicero.
[vii].
In zijn waarschuwing tegen taal die morgen alweer verouderd is, noemt C.
Verhoeven zulke taal 'tof' (p.704). Is het gebruik van dit jaren
'70-woord hier nu bewust of onbewust ironisch?
[viii].
De verschillen tussen Dros en De Roy Zuydewijn treden daarbij
onmiskenbaar naar voren. Vgl. hiervoor hun beider bijdragen in: Transitus
3 (te verschijnen in 1993).
[ix].
Zie het genoemde artikel van De Jong en Rijksbaron, vooral p. 208-10.
[x].
Over het voor en tegen van hexameter-vertalingen in het Nederlands
discussiëren classici al sinds tijden. Het in de laatste decennia wat
verzwakte kamp der voorvechters van de Hollandse hexameter is in elk
geval duidelijk versterkt door het werk van De Roy van Zuydewijn. Zijn Odyssee
maar ook zijn al eerder verschenen Ilias bewijzen dat een
Nederlandse vertaler wel degelijk vloeiende hexameters kan maken, een
heel dichtwerk lang. [xi]. De biograaf Suetonius vertelt over keizer Caligula (37-41 n.Chr.) dat hij het plan had om de gedichten van Homerus letterlijk te vernietigen. Want 'waarom zou hij niet mogen doen, wat Plato wel mocht?' (Suetonius, Caligula c.34). Plato had immers in zijn Staat geen plaats meer voor de werken van Homerus.
SAMENVATTING Kan een klassieke tekst wel echt vertaald worden? Op die vraag wordt in deze bijdrage ingegaan. De aanleidingen daartoe zijn twee nieuwe vertalingen van Homerus' Odyssee, alsmede een artikel van Cornelis Verhoeven in dit tijdschrift. Betoogd wordt dat vertalen zelfs op meerdere manieren mogelijk is, mits men reële criteria hanteert.
latest changes here:
30-07-2012 16:01 |
|