VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 

'Landbouw op zijn oud-Romeins'
  


tekst gepubliceerd  in: Streven 63, 1996, 35-45


Volgens de Italiaanse premier Berlusconi valt het met de milieuverontreiniging in zijn land best mee, en is er geen enkele reden tot alarm. Deze opvatting blijkt wel heel duidelijk uit zijn keuze voor de minister van milieu, Altero Matteoli. Deze neofascist heeft zich in het verleden ingespannen voor kerncentrales en autosnelwegen, heeft zich verzet tegen natuurparken en reservaten en is een warm bepleiter van de jacht. De Volkskrant noemt hem dan ook een 'erkende vijand van het milieu' en vat het Italiaanse kabinetsbeleid samen in het motto 'dat de natuur er is voor de mens en dus de vooruitgang niet mag hinderen'.1

Dit zijn opvattingen die je in de westerse wereld anno 1994 misschien niet meer zou verwachten. Maar de ouderwetse mentaliteit van onbekommerde exploitatie van de natuur is hardnekkig. Ze heerst bovendien nog in brede lagen van de Europese bevolking, zoals iedere reiziger die in het Middellandse Zeegebied heeft rondgekeken kan bevestigen. Het gaat dan ook om een zeer oud denkpatroon, met wortels in zowel het antieke denken als de joodschristelijke ideeën, die de mens tot centraal element in de wereld maken.

In de antieke cultuur (waartoe ik me in deze bijdrage wil beperken) werd elke verovering van de mens op de natuur gezien als een overwinning, als een voortschrijden van 'beschaving'. Vooral de Romeinen waren trots op hun ingrepen in de natuur: voor hen getuigden bijvoorbeeld aquaducten, badhuizen en grote steden van de superieure geesteskracht en inventiviteit van de mens. Met de drooglegging van moerassen, de aanleg van kanalen en wegen veranderden ze het landschap, en dit tot volle tevredenheid. Iets van deze houding zien we ook in Romeinse huizen. Zo zijn op wandschilderingen vaak landschapselementen te zien, maar dan in gestileerde vorm. Ook in de vorm van tuinen en parken werd de natuur gedomesticeerd en, in de Romeinse opvatting, verbeterd.

Toch zal in de praktijk de aanslag van de antieke mens op de natuur nog beperkt zijn gebleven. Italië en Griekenland zijn weliswaar geleidelijk ontbost geraakt, en deels aan erosie ten prooi gevallen, zoals uit reconstructies van ecologen blijkt, maar doordat het menselijk ingrijpen toch vrij kleinschalig bleef, kon de natuur zich herstellen of althans aanpassen. Pas met de industrialisatie en mechanisatie is daar echt verandering in gekomen. De in wezen gelijk gebleven mentaliteit kreeg sindsdien gevolgen op een heel andere schaal.

Tegen deze achtergrond is het interessant om eens te kijken naar een vroegRomeins geschrift over landbouw, De agricultura van Cato de Oude. De algemene antieke houding ten opzichte van de natuur moet ons voorzichtig stemmen. Anderzijds kunnen we in een zo vroege voorindustriële bron toch ook veel boerenwijsheid en 'natuurlijke' technieken verwachten. Wat heeft zo'n geschrift ons nog te vertellen?

Het oudste Latijnse proza

Wie voor het eerst bladert in De agricultura, zal vermoedelijk even met de ogen knipperen: het werk lijkt een soort kruising tussen een agrarisch leerboek en de Enkhuizer Almanak. De thema's lopen uiteen van de aankoop van een boerderij tot het pekelen van ham. Gedetailleerde technische aanwijzingen voor het kweken van gewassen en bomen worden gevolgd door oeroude reinigingsgebeden. Bij vlagen is de tekst heel kort of ronduit duister, dan weer lijkt het of het om doublures en herhalingen gaat. En regelmatig richt de schrijver zich ineens tot een heel ander soort lezer.

Om dit vreemde boek beter te kunnen plaatsen, moeten we eerst kijken naar de tijd waarin het ontstaan is en naar de persoon van Cato. De agricultura is een voorbeeld van zeer vroeg Latijns proza. Cicero, Caesar, Livius, Tacitus  al deze klinkende, klassieke namen zijn er eenvoudigweg nog niet. Het Latijnse proza is ten tijde van Marcus Porcius Cato (234149 v.Chr.) vrijwel onontgonnen gebied, anders dan de Latijnse poëzie. Deze beleeft in de vorm van vertalingen en echt Romeinse tragedies, komedies en epische gedichten dan al een eerste hoogtepunt. Maar de oudste prozaschrijvers van Rome zochten aansluiting bij de dominante Griekse cultuur, en schreven in het Grieks.

Cato heeft met deze gewoonte gebroken en voor het Latijn gekozen. Nu past 'vernieuwingsdrang' niet direct in het gangbare beeld van Cato. Veel mensen kennen hem als een spreekwoordelijke nationalist en voorvechter van oorlog tegen de Puniërs. Berucht is zijn gevleugelde uitspraak overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden (ceterum censeo Carthaginem esse delendam). Ook staat hij bekend als een Griekenhater, strenge zedenmeester en aartsconservatief, die van alle 'nieuwigheid' in zijn tijd niets moest hebben, in tegenstelling tot meer vooruitstrevende figuren als Publius Cornelius Scipio.

De historische Cato is echter beduidend meer dan deze simpele karikatuur. Zijn leven en werk laten zelfs opvallende tegenstrijdigheden en paradoxen zien. Cato verzette zich zijn leven lang tegen luxe en uitbuiting, maar droeg als militair veel bij aan de veroveringsoorlogen in het Mediterrane gebied tot 150 v.Chr., waardoor in Rome een geweldige economische bloei op gang kwam. Hij sprak zich inderdaad uit voor de verwoesting van Carthago, maar wilde Macedonië en Rhodos juist sparen. Griekse cultuur veroordeelde hij wel, maar zijn geschriften stonden tegelijkertijd sterk onder invloed daarvan. Hij gold als man van ouderwetse degelijkheid, maar ging tegen alle conventies in door op 80jarige leeftijd voor de tweede keer te trouwen. En als behoudende figuur gaf hij de Romeinse literatuur toch een beslissende impuls tot vernieuwing door zijn activiteiten als redenaar en prozaschrijver.

Naar zijn eigen opvattingen was Cato in de eerste plaats een goed veldheer en staatsman. Geboren in 234 v.Chr. in MiddenItalië uit een rijke familie van ridders, maakte hij snel carrière. Het hoogtepunt hiervan kwam in 184 v.Chr., toen hij het ambt van censor kreeg. In die functie bracht hij de nationale financiën op orde en startte hij een groots bouwprogramma. Ook nam hij maatregelen om de publieke en privémoraal op een hoger niveau te brengen. Vooral hieraan dankt hij zijn reputatie als moralistische diehard. Cato's literaire productie is een weerslag van zijn maatschappelijke carrière. Zo schreef hij redevoeringen, een werk over de vroege geschiedenis van Italië, een encyclopedie en brieven; al deze geschriften zijn helaas op fragmenten na verloren gegaan.

Van graan naar olijven

Dat geldt niet voor zijn boek over de landbouw, De agricultura. Dat vormt daarmee het oudste bewaarde Latijnse prozawerk. Het stamt uit de laatste jaren van Cato's leven, dus ongeveer tussen 160 en 150 v.Chr.. Dit werk vormt in zekere zin een spiegel van de sociaaleconomische ontwikkelingen in Cato's tijd.

De landbouw in Italië was van oudsher sterk gericht op graanbouw, en werd bedreven in kleine bedrijfjes van vrije burgers. Aanvankelijk waren deze vooral gericht op voorziening in de eigen behoeften, maar geleidelijk ontwikkelde zich ook een klasse van middelgrote boeren die voor de 'thuismarkt' produceerden. Deze tamelijk statische situatie veranderde ingrijpend als gevolg van de militaire veroveringen van Rome in de 3e en 2e eeuw. Vooral vanaf ongeveer 200 v.Chr. kwamen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Uit de veroverde gebieden, zoals Sicilië en NoordAfrika, werden grote hoeveelheden zeer goedkoop graan naar Italië gevoerd. Hiermee konden veel Italische boeren niet meer concurreren, en hun kleine en middelgrote bedrijfjes verdwenen. Zijzelf namen dienst in het leger of trokken naar Rome, waar al snel een arme onderklasse van proletariërs ontstond; hun land ging deel uitmaken van latifundia. Dat waren zeer uitgestrekte landbouwbedrijven in eigendom van grootgrondbezitters uit de hoogste klassen. Ook veel voormalige staatsgrond kwam in handen van deze bezittende klasse. De enorme toestroom van krijgsgevangenen uit de veroverde gebieden maakte inzet van slaven als goedkope arbeidskrachten mogelijk. Ter aanvulling werden vrije seizoenarbeiders en onderaannemers ingehuurd voor specifieke taken, zoals het oogsten.

Onder de geteelde gewassen vond ook een grote verschuiving plaats. De graanbouw verdween niet helemaal, maar de aandacht werd nadrukkelijk gericht op nieuwe, meer winstgevende produkten, zoals druiven en olijven.

Cato's boek wekt bij vlagen de indruk van een handleiding voor het eenvoudige, autonome boerenbedrijf. Vaak lijkt voorzien in eigen behoeften voorop te staan. Maar een moderne hang naar kleinschaligheid en 'terugkeer naar de natuur' is Cato volkomen vreemd. Hij geeft juist adviezen over de manier waarop een middelgroot landgoed zo winstgevend mogelijk kan worden geëxploiteerd.

De specialismen van wijnbouw en olijventeelt krijgen veel aandacht, terwijl de traditionele graanbouw nauwelijks aan bod komt. Nieuwe, vaak Griekse recepten en produktiewijzen worden uitvoerig beschreven. Typisch Romeins is de aandacht voor regels en afspraken, juridische formules en contracten. Taken die uitbesteed kunnen worden aan seizoenarbeiders, planning van werk, en in het algemeen de organisatie van een landgoed met slaven en ander personeel: dat zijn de zaken waar het Cato om gaat. De beoogde lezers zijn mensen die hun nieuw verworven rijkdom belegden in grond, het enige waarin men in Cato's tijd verantwoord kon investeren. Hij spreekt dus de vermogende grondbezitters in Italië aan, oftewel zijn gelijken in stand en welstand. Daarmee is ook een politieke dimensie in Cato's motieven aangegeven: hij verdedigt de economische belangen en daarmee de heerschappij van de bezittende klasse.

Kapitalisme

Dit harde kapitalisme kan in details soms schokkend op de lezer werken. Vooral in de adviezen over het omgaan met slaven lijkt hij meedogenloos. Zo luidt een advies aan de eigenaar van een landgoed:

Hij moet een veiling houden. Olie verkopen als de prijs goed is. Het overschot aan wijn en graan verkopen. Oudere runderen, gebrekkig vee, gebrekkige schapen, wol, dierehuiden, een oude kar, oude gereedschappen, een slaaf op leeftijd, een slaaf die ziekelijk is en wat verder overschiet, verkopen. Een landheer dient verkoopgraag, niet koopgraag te zijn. [3]2

De slaaf staat hier gewoon in het rijtje van instrumenten en beesten. Geheel in overeenstemming met de antieke tradities beschouwt Cato slaven als bezielde werktuigen, en niet meer. Wanneer de beheerder van het landgoed teveel kosten heeft gemaakt, kan hij te horen krijgen:

als de slaven ziek waren, had men ze niet zoveel te eten moeten geven. [2]

Heel scherp is deze 'instrumentele' mensopvatting te zien in voorschriften die tot in detail bepalen hoeveel eten en drinken er aan de slaven besteed mag worden.

Voor wie op het land werkt: 's winters 4 schepel [circa 36 liter] tarwe per maand, 's zomers 4 1/2 schepel. Voor de beheerder, de beheerster, de voorman en de schaapsherder 3 schepel. Voor de geketenden 's winters 4 libra [circa 1300 gr.] brood, wanneer ze de wijngaard gaan omspitten 5 libra brood, totdat ze vijgen gaan eten; breng het van dan af terug tot 4 libra. [65]

Zwaar werk vergt meer 'brandstof', zo simpel is de redenatie. Veelzeggend is de ruime portie voor geketende slaven: zij moeten het wel zeer zwaar gehad hebben.

Dit instrumentaliseren beperkt zich niet tot het personeel en de dieren. Ook de buren worden op deze manier bekeken:

Behandel je buren goed: laat je personeel niets verkeerd doen. Als de buurt je graag ziet, kun je makkelijker je spullen verkopen, makkelijker werkzaamheden aanbesteden, makkelijker werkkrachten inhuren. Als je gaat bouwen, helpen ze met werklui, beesten en materiaal. Als er iets mocht gebeuren  even afkloppen  staan ze bereidwillig terzijde. [6]

(...) Zaaizaden, etenswaren, spelt, wijn, of olijfolie aan niemand uitlenen. Er mogen maar twee of drie huishoudens zijn waar de beheerder dingen te leen vraagt of geeft, verder aan niemand. [7]

Iets als 'burenhulp' heeft dus geen sociale of morele waarde, maar wordt puur vanuit eigenbelang bekeken.

Soms is deze op nut gerichte benadering niet meteen zichtbaar. Aan het slot van het werk staat een hele reeks recepten ter bestrijding van ziekten, vooral van de darmen. Maar menslievendheid of zelfs maar zorg voor het eigen lichaam is niet het achterliggende motief. De

ziekten blijken ziekten van het personeel, en de recepten zijn dan ook bedoeld ter 'reparatie' van het menselijk materieel.

Waarden

Respect voor de natuur zoeken we bij Cato tevergeefs, althans in de zin zoals wij dat tegenwoordig bedoelen. In De agricultura staan tal van adviezen over bestrijdingsmiddelen en bemesting. De gesuggereerde middelen zijn wel 'milieuvriendelijk' (bijvoorbeeld restproducten van olijven), maar als Cato chemische middelen had gekend, zou hij ze ongetwijfeld zonder meer aanbevolen hebben. Het gaat hem er alleen om dat ze werkzaam moeten zijn.

Boerenzuinigheid is iets wat Cato zeker kent, maar soms blijkt hij ook een verspiller van produkten. Hij geeft bijvoorbeeld een recept voor een purgeermiddel om onbeperkt te kunnen tafelen.

Dat 'vrouwvriendelijkheid' (om ook een politically correct onderwerp te noemen) niet tot zijn hoogste waarden behoort, spreekt eigenlijk vanzelf. Hij zou anders een vreemde uitzondering in de Romeinse wereld zijn geweest. Een typerend voorbeeld: alles wat de vrouw van de beheerder van het landgoed moet doen, staat bij Cato in termen van bevelen die haar man, de beheerder, moet geven. Ofte wel: de vrouw wordt niet eens zelf aangesproken.

Voor Cato heeft niets een waarde op zichzelf, lijkt het, en is alles instrumenteel. Allerlei elementen staan in zijn werk bij elkaar die we later, sterk uitvergroot, terugzien in de Westerse cultuur: kapitalisme, materialisme, het voorop stellen van nut en rendement, het zoveel mogelijk quantificeren. Het klinkt ons allemaal bekend in de oren. Misschien zelfs: al te bekend.

Dit vertrouwde en herkenbare in De agricultura is voor veel moderne lezers allesbehalve verheffend en inspirerend. Wie niet zonder reserve gelooft in de zegeningen van het kapitalisme, wordt soms pijnlijk getroffen door wat hij in dit vroege geschrift allemaal vindt. De Romeinse beschaving is inderdaad een van de fundamenten van onze cultuur. Maar of je daar nu altijd trots op kunt zijn?

Aards en elementair

Toch blijft Cato's boek fascinerend, niet alleen als historisch document, maar vooral omdat het ons nog wel degelijk iets te zeggen heeft. Als getuigenis uit een voorindustrieel tijdperk staat het sowieso 'dichter bij de natuur', vanuit ons perspectief. Het is misschien niet vanuit een warme liefde voor moeder aarde dat Cato's boerenintuïtie werkt, maar effectief is zij wel. Haarfijn voelt hij aan waar je een boerderij moet inrichten, op welke grond je wat moet verbouwen, en wat voor middelen de gezondheid dienen. Het oerrythme van de vier seizoenen speelt in het hele werk op de achtergrond mee als een soort rode draad. In twee cycli van opeenvolgende seizoenen passeren alle agrarische werkzaamheden de revue. Het werk is alleen al hierdoor zeer aards.

Een ander kenmerk dat postindustriële lezers opvalt, is de grote mate van autarkie. Op het boerenbedrijf van Cato wordt er al met al nog heel veel in huis, of in eigen beheer gemaakt. Het voorzien in eigen behoefte is weliswaar niet meer het hoofddoel, maar er zijn nog heel wat sporen van die meer elementaire vorm van landbouw. Zo bevat het werk zeer gedetailleerde aanwijzingen voor de bouw van een ruimte met olijf en druivepersen. Ook is er een groot aantal recepten voor verschillende bewerkingen van wijn te vinden. En in de laatste paragrafen wordt verteld hoe je asperges moet planten en ham moet pekelen, zaken waarvoor wij toch al snel een vakman zouden inhuren.

De diversiteit van de genoemde thema's is groot, en het verband ertussen vaak maar gering. Hiermee kom ik op een ander, wezenlijker punt: dat van de associatieve opbouw van het werk. Wij zouden wellicht 'klassiek' logische principes verwachten: ordening naar onderwerp, naar tijd van het jaar of naar soorten werkzaamheden. Bij Cato lijkt dat allemaal door elkaar te lopen. Natuurlijk kunnen we het werk wel enigszins indelen, maar een zekere willekeur wordt daarbij wel zichtbaar. Waarom komt het gedeelte over de bouw van de hoeve ná de aanwijzingen over waar je wat moet zaaien en planten? Waarom komen allerlei relatief onbelangrijke en luxe recepten lang vóór de lofzang op de vele gebruiksmogelijkheden van de kool? Om zulke vragen te beantwoorden, moet je als lezer in de huid van Cato kruipen en het verband navoelen.

Een voorbeeld. Middenin een passage over medicinale wijnen lezen we het volgende:

Honden dienen overdag opgesloten te zitten, zodat ze 's nachts scherper en waakzamer zijn. [132]

Op zichzelf een uiterst nuttig advies, maar wat doet het tussen twee recepten tegen ischias en kolieken? Vroegere generaties geleerden kwamen in zulke 'onlogische' gevallen snel met theorieën op de proppen: het stukje was per ongeluk hier in de handschriften gekomen, of later ingevoegd door een domme klerk, en moest zonder meer geschrapt worden. Maar als we de classicistische bril afzetten, is de oplossing vrij simpel. Het verband is puur associatief: de medicinale wijnen moeten allemaal 's ochtends vroeg worden ingenomen. Dit element 'ochtendstond' brengt Cato vervolgens op de gedachte aan ander werk dat in de ochtend moet gebeuren, in dit geval de honden opsluiten. Hij formuleert dan de algemene regel die hierbij van toepassing is.

Een ander voorbeeld: in het slotgedeelte van het werk staan tal van rituele en sacrale formules. Ineens lezen we daar een technische verhandeling over het enten van diverse soorten bomen. Dat komt niet alleen zeer onverwacht, maar is tevoren al eens uitvoerig behandeld en lijkt dus een doublure. (Een 'misplaatste doublure': kan het vanuit classicistisch standpunt erger?) Maar ook hier biedt een scherpe blik naar de contekst oplossingen. De gewraakte passage volgt op een beschrijving van een offermaal vlak voor het zaaien van gierst, pluimgierst, knoflook en linzen (141). Het verband kan dus heel simpel zijn: het seizoen van zaaien en planten, of iets ingewikkelder: het oeroude offerritueel brengt Cato op oeroude methoden van enten. Of misschien waren bepaalde boomvruchten nodig voor het offermaal. Hoe dit ook zij, van een doublure is voor Cato zelf vermoedelijk geen sprake: hij acht de informatie in de nieuwe contekst opnieuw relevant en geeft haar dus gewoon welbewust nog een keer. Het onderling verband is dus niet meteen zichtbaar maar daarom nog niet afwezig. De associrende manier van denken geeft een andere, diepere eenheid.

Alles is bezield

Het oudste en meest archaïsche in Cato's werk is misschien nog het mooiste: het fundamentele besef dat alles vervuld is van goddelijke machten, met wie het evenwicht constant moet worden gehandhaafd. Bijvoorbeeld door zoenoffers te brengen, of door bepaalde handelingen alleen in bepaalde omstandigheden te verrichten, zodat de goddelijke orde niet verstoord wordt. Zo mag het toedienen van geneesmiddeltjes aan runderen alleen als man en rund allebei de grond niet aanraken, en in een houten bak (129).

Voor allerlei religieus geladen handelingen worden minutieuze voorschriften gegeven, die precies moeten worden gevolgd wil men een goed resultaat bereiken. Zo moet men bij het ritueel reinigen van de akker eerst een zwijn, een schaap en een stier rond het land laten lopen, en dan de volgende tekst uitspreken:

'Vader Mars, ik bid en vraag U, dat Gij welwillend en goedgunstig zijt jegens mij, mijn huis en ons personeel; omwille waarvan ik heb bevolen mijn akker, grond en landgoed rond te gaan met een zwijnschaapstiereoffer; opdat Gij zichtbare en onzichtbare ziekten, bestorvenheid en verwoesting, rampen en noodweer tegenhoudt, verhoedt en afweert; en opdat Gij gewassen, granen, wijngaarden en stekkelingen laat gedijen en goed uitlopen; herders en kudden behouden bewaart, en goede redding en gezondheid schenkt aan mij, mijn huis en ons personeel. Omwille dezer zaken, omwille van het reinigen van mijn landgoed, grond en akker en het verrichten van de reiniging, weest Gij, zoals ik al zei, geëerd door het slachten van dit zwijnschaapstiereoffer van jonkies. Vader Mars, weest Gij omwille van hetzelfde geëerd met dit zwijnschaapstiereoffer van jonkies.' (141).

Niet alleen essentiële handelingen als zaaien en oogsten moeten vooraf worden gegaan door offers en gebedsformules, maar ook een ingreep als het omhakken van bomen in een heilig bos. Wie zich daaraan waagt, moet eerst het volgende gebed uitspreken:

'Hetzij Gij een god, hetzij een godin zijt aan wie dit heilige toebehoort; zoals het regel is aan U met een varken een zoenoffer te brengen omwille van het besnoeien van dit heilige en omwille dezer dingen; hetzij ik, hetzij iemand anders op mijn bevel dit heeft gedaan  dat dit naar behoren is gedaan, omwille hiervan wil ik, met het slachten van dit varken als zoenoffer, U bidden in goede gebeden dat Gij welwillend en goedgunstig zijt jegens mij, mijn huis, mijn personeel en mijn kinderen. Weest Gij omwille dezer dingen geëerd door het slachten van dit varken als zoenoffer.' (148)

Het komt erop aan exact de juiste woorden te gebruiken, anders is de spreuk niet werkzaam. Vandaar ook dat Cato hem hier woordelijk weergeeft. Kenmerkend voor de Romeinse gebedentaal is de plechtstatige, syntactisch wat onbeholpen stijl, en de sterke drang naar volledigheid. Steeds worden alle mogelijkheden en alle onderdelen zorgvuldig genoemd. Meer nog dan in de rest van Cato's werk heeft ieder woord hier een groot gewicht. De taal raakt hier letterlijk aan het heilige.

Het typisch Romeinse formalisme, dat we vandaag de dag nog kennen in de sfeer van het recht (denk aan de beruchte vrijlatingen wegens 'procedurefouten'), passeert soms de grens van wat wij 'magie' noemen. Zo staan er tovermiddeltjes tegen schurft en schaafplekken onopvallend tussen sacrale en medische aanwijzingen. Het is allemaal één groot geheel. De wereld is bezield en vol van krachten, die de boer in zijn voordeel moet proberen te laten werken.

Bij Cato vind je niet het diepe pessimisme van de vroegGriekse dichter Hesiodus (ca. 700 v.Chr.). Ook ziet hij geen tragiek van het menselijk bestaan dat gedoemd is om een strijd te blijven, de visie van de Romeinse dichter Vergilius in zijn klassieke gedicht over de landbouw, de Georgica.3 Cato gelooft in de mogelijkheden van de mens binnen de bezielde wereld die hem omringt.

Het is dan ook niet met afstandelijke ironie of grimmige spot dat Cato zelfs heuse toverformules in echt 'abacadabra' toevoegt:

Als iets verrekt is, wordt het weer gezond met de volgende bezwering. Neem een groen stuk riet van 4 of 5 voet lang en breek het doormidden. Twee mannen moeten het tegen de heupen aanhouden. Begin te bezweren:

"motas vaeta daries dardares astataries dissunapiter"

totdat ze (de twee helften) weer samenkomen. Zwaai erover met een ijzeren mes. Zodra ze weer samenkomen en elkaar raken, pak het dan in de hand en snij er rechts en links iets af. Tegen de verrekking of tegen de breuk aanbinden: het wordt weer gezond. En toch elke dag bezweren <als> voor een verrekking of op de volgende manier:

"huat haut haut istasis tarsis ardannabou dannaustra". [168]

Deze twee spreuken zijn geen Latijn, hoewel in sommige woorden wel vagelijk iets herkenbaar is. 'Motas' kan slaan op verrekkingen, en 'dissunapiter' is misschien iets als 'weer bij elkaar'. Het is een unicum in de Latijnse literatuur dat zulke toverformules worden weergegeven: latere auteurs deinzen daarvoor terug.

Het archaïsche

Bewonderaars van de oudheid hebben eeuwenlang neergekeken op deze 'primitieve' tekst. Volgens mij zijn het nu juist de 'primitieve' elementen die onze blik kunnen verbreden. Ik bedoel natuurlijk niet dat we nu maar weer huat haut haut moeten gaan roepen als we iets verrekt hebben. (Al weet je maar nooit of het werkt...) Ook Romeinse goden zijn geen serieus alternatief meer. Maar die archaïsche en voorchristelijke denkwijze geeft misschien iets van het gevoel terug, of versterkt het, dat de mens vast verankerd is in de hem omringende natuur en er deel van uitmaakt. Het is juist dit besef dat mensen vaak ontbreekt.

Hier wil ik graag Ton Lemaire citeren, die recentelijk in De Groene Amsterdammer een prachtig pleidooi hield voor een terugkeer naar het archaïsche:

Een nieuwe cultuur zou niet blindelings moeten voortgaan op de weg die zij met de moderne tijd en de mythe van de Vooruitgang is ingeslagen, maar zich moeten openstellen voor het 'andere' van de geschiedenis (...) Wij zijn in een stadium gekomen dat we de grenzen en de gevaren gewaarworden van onze geciviliseerde identiteit die gebouwd is op de transformatie en beheersing van dit archasche en de natuur. Voor werkelijke 'vooruitgang' moeten we dus proberen datgene terug te winnen en te reïncorporeren in onszelf dat juist aan de zogenaamde Vooruitgang was opgeofferd.4

Cato's De agricultura biedt zeker geen pasklare oplossingen: daarvoor zitten er teveel herkenbare 'moderne' tendensen in. Maar juist het andere en vreemde erin kan wel aanzetten tot verder denken.


NOTEN

1. De Volkskrant, 24-8-1994, p.6.

2. De citaten uit Cato's werk zijn door mij vertaald. Ze maken deel uit van een volledige Nederlandse vertaling van De agricultura. Deze zal verschijnen bij uitgeverij Athenaeum  Polak & Van Gennep te Amsterdam, vermoedelijk in de loop van 1995.

3. Van zowel Hesiodus als Vergilius is een Nederlandse vertaling beschikbaar: Hesiodus, Werken en dagen (...), vertaald door W. Kassies, (Dimensie) Leiden 1989; Vergilius, Het boerenbedrijf, vertaald door Ida Gerhardt, (Athenaeum, Polak & Van Gennep) Amsterdam 1994.

4. Ton Lemaire, 'De cultuur van de voortgang', in: De Groene Amsterdammer 11 mei 1994, p.1214; citaat p.14 (slot).



SAMENVATTING

Het boek over de landbouw van Cato (234149 v.Chr.) is het oudst bewaarde Latijnse prozageschrift. In zijn kapitalisme en 'nuttigheids'denken lijkt het modern, ál te modern. Maar juist door het vreemde en archaïsche heeft het ook vandaag nog iets te zeggen.


naar vertaling Cato


latest changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact