over Brendaan en zijn tocht over de Oceaan tekst
gepubliceerd in: Hermeneus, 72, 2001 Reizen
is een motief dat allerminst tot de literatuur van de oudheid beperkt is
gebleven. Vooral uit later tijden bezitten we talloze reisverslagen van echte en
imaginaire tochten door allerlei delen van de wereld. Een van de beroemdste
voorbeelden is een achtste eeuws Latijns geschrift uit Ierland, de Zeereis
van de heilige abt Brendaan (Navigatio
Sancti Brendani Abbatis). In deze tekst wordt verteld over een zeven jaar
durende tocht, die de abt Brendaan met zeventien monniken onderneemt op de
Oceaan ten westen van Ierland. Aanleiding
tot Brendaans reis is een verhaal over het zogeheten Beloofde Land van de
Heiligen. Dat is een soort aards paradijs: een schitterend, vruchtbaar eiland
waar de behoefte aan eten, drinken of slaap niet bestaat en waar Jezus Christus
ononderbroken het licht is. Zodra Brendaan hiervan hoort, vat hij het verlangen
op om dit eiland te bezoeken en hij gaat met zijn monniken op weg in een
zelfgemaakte boot. De tocht voert hen langs bizarre eilanden en kusten, volgens
een min of meer herhaald jaarlijks patroon: met Pasen, Pinksteren en Kerstmis
zijn ze telkens op dezelfde plekken, en daartussen varen ze her en der op de
eindeloze zee, van het ene wonder naar het andere, biddend en vastend. Na zeven
jaar vinden ze eindelijk het eiland waarnaar ze op zoek zijn, waar ze veertig
dagen mogen blijven. Daarna varen ze rechtstreeks terug naar Ierland, waar
Brendaan korte tijd later sterft. Brendaan
op zee Van
de hoofdfiguur van het verhaal, Brendaan, weten we maar heel weinig. De
historische Brendaan is waarschijnlijk aan het eind van de vijfde eeuw geboren
in het graafschap Kerry in Zuidwest-Ierland en leefde tot omstreeks het jaar
580. Hij is vooral actief geweest als stichter van kloosters, waarvan het
bekendste het klooster van Clonfert was. De Zeereis
noemt hem in de eerste alinea `vader van zo'n drieduizend monniken'. Voor het
overige biedt het verhaal biedt verder eigenlijk maar weinig houvast voor de
biografie van Brendaan of voor de reconstructie van zijn reis. Toch is het,
zoals zo vaak, verleidelijk om het relaas waar mogelijk letterlijk te nemen. Zo
krijgen we bijvoorbeeld enige technische details te lezen over de bouw van
Brendaans boot.
De heilige Brendaan en zijn mensen namen ijzeren werktuigen ter hand en
maakten een heel licht scheepje. De ribben en dragende balken waren van hout,
zoals gebruikelijk in die streken. Daaromheen spanden ze runderhuiden gelooid
met eikenschors; alle naden ertussen smeerden ze vanbuiten in met vet. Mee aan
boord namen ze andere huiden voor nog eens twee schepen, proviand voor veertig
dagen, vet om de huiden te bewerken tot buitenbekleding van het schip, en andere
gebruiksvoorwerpen die de mens nodig heeft. Ook brachten ze een mast midden op
het schip aan, en een zeil en andere benodigdheden om het schip te besturen.
Toen gaf de heilige Brendaan zijn broeders opdracht, in de naam van de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest, aan boord te gaan. (c.4) De
beschrijving geeft voldoende bijzonderheden om een indruk te krijgen van
Brendaans boot. Sterker nog: in de moderne tijd zijn er pogingen ondernomen om
zo'n boot na te bouwen en de reis van de heilige overnieuw te maken. De
zeevaarder Tim Severin deed dat in 1977, en verwierf zich daarmee grote
bekendheid. Severin wilde bewijzen dat Brendaan tot in Amerika had kunnen komen,
bijna veertien honderd jaar eerder, ruim voor Columbus. Onvermijdelijk
is ook de rest van de Zeereis wel
gebruikt om de `precieze route' van Brendaan en zijn mannen na te gaan, al is de
tekst vaak weinig specifiek. Het vertrekpunt wordt doorgaans gelokaliseerd in
Brandon Creek in Kerry, aan de zuidwestkust van Ierland. Verschillende eilanden
en plaatsen die Brendaan aandoet lijken eveneens aanwijsbaar. Zo zal een eiland
met schapenkuddes wel een van de Faröer zijn en is een ander eiland misschien
een van de Azoren of de Canarische eilanden. Verdere details zouden kunnen
wijzen op de Sargasso-zee midden op de Oceaan, de Bahama's en Jamaica, op
subtropische of juist grimmige noordelijke contreien. Het eindpunt, een eiland
omgeven met mist, wordt gelijkgesteld met Newfoundland: ook de tocht van Tim
Severin eindigde daar. Veel
van dit soort identificaties zijn onzeker en de tekst is allerminst eenduidig.
Zo wordt het eiland met de mist in de Zeereis
vrij dichtbij Ierland geplaatst en niet aan de overzijde van de Oceaan, waar
Newfoundland eigenlijk ligt. Er is dus minstens sprake van enige vertekening.
Maar eigenlijk komt uit de Zeereis
helemaal geen samenhangende route naar voren. Bij nader inzien gaat het om niet
meer dan een paar vage aanknopingspunten die verwijzen naar het koude noorden of
warme zuiden. Het wordt nog moeilijker doordat Brendaan en zijn mannen maar
liefst zeven jaar varen, met ieder jaar vier vaste punten op hun reis. Als je
zo'n tocht volledig probeert in te tekenen op een wereldkaart, wordt dat een
vrij rommelig geheel. Dat
brengt natuurlijk consequenties met zich mee voor de grote vraag "Heeft
Brendaan Amerika bereikt?" Over deze kwestie is in de loop der tijd al heel
wat geschreven. In Ierland wil men deze eer nog altijd graag opeisen en ook aan
Amerikaanse zijde is men niet op voorhand tegen een mogelijke ontdekking van het
continent in de vijfde eeuw, vooral niet in Iers-Amerikaanse kringen. Men heeft
er zelfs een `Society of Saint Brendan' opgericht om de claims kracht bij te
zetten. Zeker,
Tim Severin heeft bewezen dat de overtocht van de Oceaan in een houten bootje
mogelijk was, en in het algemeen schijnt de vroege Ierse navigatiekunde op een
behoorlijk peil te hebben gestaan. De oude Ieren kunnen Amerika dus best hebben
gehaald. Maar in de tekst van de Zeereis
wijst geen enkel detail onmiskenbaar naar Amerika. "Misschien wel,
misschien niet" is dus het antwoord op de vraag. Wie
de Zeereis met aandacht en
onbevooroordeeld leest, komt vroeg of laat tot de conclusie dat vragen van
technische of geografische aard niet op hun plaats zijn. Het heeft ook geen zin
om, laat ik zeggen, de gemiddelde snelheid van Brendaans boot te berekenen of de
hoeveelheid calorieën die zijn bemanning nodig had om de tocht te overleven. De
tekst wil een andere, hogere waarheid overbrengen. Vanuit het perspectief van
Brendaan en dat van de anonieme schrijver van de Zeereis
is dat natuurlijk vooral een religieuze waarheid: Gods bestaan en almacht
blijken uit zijn wonderbare werken; wie leeft in onvoorwaardelijk vertrouwen op
Hem en in dienst van Hem wordt rijkelijk beloond, uiteindelijk met het eeuwig
leven. Christelijk
sprookje Dat
is in de Middeleeuwse literatuur geen nieuw of verrassend inzicht te noemen. Het
verklaart dus nog niet de grote populariteit van de Zeereis
gedurende de hele Middeleeuwen en daarna. Die is vooral toe te schrijven aan de
wereldse kwaliteiten van de tekst. De Zeereis
is vóór alles een spannend reisverhaal, vol ontberingen, bizarre wonderen en
vreemde verschijnselen, sterke staaltjes van godsvrucht en voorbeelden van
eeuwige verdoemenis. Brendaan en zijn mannen trotseren de eindeloze zee en
reizen tot aan onvermoede horizonten. Het is, kortom, de lokroep van het
onbekende die de lezer of toehoorder in de ban moet hebben gebracht. Ook de
levendigheid en Bijbelse eenvoud van het verhaal hebben ongetwijfeld bijgedragen
aan de populariteit van het boek. Vanuit
het zicht van de twintigste eeuw vallen vooral de literaire kwaliteiten van de
tekst op. In eerste instantie lijkt de Zeereis
een heel simpel verhaal, haast een Christelijk sprookje. De naïviteit ervan is
zeker niet gespeeld of onecht, maar we kunnen toch zeggen dat er heel wat achter
schuilgaat. Het verhaal is dan ook niet uit de lucht komen vallen: uit het
moderne onderzoek blijkt dat het relaties heeft met tal van andere teksten,
Latijnse en Ierse. Wanneer
en waar de tekst van de Zeereis op
schrift werd gesteld is niet precies vast te stellen, maar men neemt
tegenwoordig een datum aan van iets voor het jaar 800 en zoekt de oorsprong van
de tekst in Ierland zelf. Oudere onderzoeken wezen eerder in de richting van een
Iers klooster in het Duitse Rijnland in de tiende eeuw. Hoe dit ook zij, we
zitten met dit boek in elk geval ruim tweehonderd jaar na de dood van de
historische Brendaan. In de periode tussen zijn dood en het ontstaan van de Zeereis
zijn er al vele verhalen over de bekende heilige in omloop gekomen. We
hebben nu nog een aantal Brendaan-hagiografieën over, maar die zijn van veel
later datum, wat bijvoorbeeld blijkt uit de overname van motieven uit de Zeereis.
Toch is het duidelijk dat die teksten teruggaan op verloren gegane, oudere
levensbeschrijvingen, die ook ten grondslag hebben gelegen aan de Zeereis.
Het Brendaan-verhaal staat dus in een al veel oudere hagiografische traditie
rondom de heilige. Daarnaast
blijkt er een duidelijk verband met vroeg-Ierse literaire genres, namelijk die
van Immrama (letterlijk `rondroeiingen' van eiland naar eiland) en Echtrae
(`avonturen, expedities'). Van deze typen Ierse literatuur zijn nog
verschillende voorbeelden bewaard, zoals de Mael
Dúin, de Ud Gorra en de Bran. Deze
teksten, uit dezelfde tijd of iets later dan onze Zeereis, gaan in elk geval terug op bronnen uit de zevende eeuw. In
vroeg-Ierse Immrama ligt het accent op
de zeereizen van eiland naar eiland, terwijl het in de Echtrae vooral gaat om het betreden van de bovennatuurlijke, andere
wereld door de nietige mens. (Ik volg hier de Nederlandse studie van Clara
Strijbosch). Het is overduidelijk dat de Zeereis
elementen uit beide genres bevat en die vermengt met het hagiografische
materiaal over Brendaan. De
bronnen waaruit de schrijver van de Zeereis
heeft geput zijn nog veel diverser: zo zijn er motieven uit de sfeer van
folklore en volksverhalen, zoals ongewoon grote vruchten en gevechten tussen
monsters in zee of in de lucht. Andere elementen doen weer denken aan de antieke
epische traditie. Vooral een parallel met Homerus' Odyssee
is niet vergezocht: ook daar is sprake van een langdurige avontuurlijke zeereis,
hoewel de religieuze dimensie daarvan bij Homerus ontbreekt. Psalmzingende
vogels Sterker
dan de antieke literaire invloeden zijn verwijzingen naar de Bijbel. Ik doel nu
niet eens op Bijbelse figuren zoals Christus, Judas of duivels, of op
incidentele citaten uit de Evangelies, maar op de vele aanhalingen uit de
psalmen. Het lijkt af en toe of heel Brendaans wereld niets anders doet dan
eindeloos Gods lof zingen. Een
frappant voorbeeld hiervan maken Brendaan en zijn mannen mee bij aankomst op het
zogeheten Vogelparadijs, een eiland met een speciale bron.
Boven die bron stond een boom van enorme omvang en hoogte, geheel bedekt
met stralend witte vogels. Ze hadden hem zo dicht bedekt dat de bladeren en
takken amper nog te zien waren. Toen de man Gods dit zag, ging hij bij zichzelf
denken. Hij vroeg zich af wat dit was en wat de oorzaak kon zijn dat zo'n grote
zwerm vogels zich had verzameld, maar hij kwam er niet uit. (c.11) Brendaan
barst in snikken uit en bidt tot God hem te onthullen wat er aan de hand is.
Opeens vloog een van de vogels uit de boom: zijn vleugels maakten een
geluid als een bel en hij streek neer op de kant van het schip waar de man Gods
zat. De vogel zat op de punt van de boeg en begon zijn vleugels te spreiden, als
teken van blijheid, en keek met een rustig gezicht de heilige vader aan. Meteen
begreep de man Gods dat God zijn smeekbede had verhoord. `Als je een
boodschapper van God bent,' zei hij tegen de vogel, `vertel me dan eens waar al
die vogels vandaan komen en waarom ze zich hier hebben verzameld.'
De vogel gaf meteen antwoord: `Wij zijn
overgebleven uit de grote val van de Oude Vijand, maar wij hoorden er niet bij
vanwege begane zonden. Zodra wij echter geschapen waren, ging hij met zijn
trawanten in de fout, wat ook leidde tot onze val. Maar onze God is rechtvaardig
en waarachtig, en in Zijn goede oordeel zond Hij ons naar deze plek. Straf
ondergaan wij niet. We kunnen hier Gods aanwezigheid zien, alleen heeft hij ons
afgezonderd van de anderen die wel standhielden. Wij zwerven door verschillende
delen van de lucht, de hemel en de aarde, zoals ook andere geesten die
uitgezonden worden. Maar op zon- en feestdagen krijgen wij het soort lichaam dat
u nu ziet, en verblijven hier en prijzen onze schepper.' De
vogel doet dan nog een voorspelling aan Brendaan, waarna het tijd is geworden
voor het Officie.
Op het uur van de Vespers begonnen alle vogels in de bomen als met één
stem te zingen en met hun vleugels te klapperen, met de woorden: U
komt lofzang toe, o God, op Sion, en U moet de gelofte betaald worden in
Jeruzalem. (Ps. 64 [65]:2). Dit vers bleven ze in beurtzang een uur lang
herhalen. Het zingen en het geluid van de vleugels klonken voor de man Gods en
zijn mensen als muziek, zo zoetgevooisd was het. Ook
de volgende dag zingen de vogels er lustig op los. We krijgen de gezongen
psalmen keurig met de beginwoorden opgesomd, verdeeld naar de verschillende
officies van de dag. Zelfs de kleinere Officies zoals Sext en None worden niet
overgeslagen: zo zingen de vogels haast onafgebroken de lof van God. Intussen
roept het verhaal van de vogel allerlei theologische en zoölogische vragen op,
maar die blijven in de tekst onbeantwoord: voor Brendaan is de zaak kennelijk
afdoende verklaard. Het
is niet moeilijk om in Brendaan en zijn monniken het evenbeeld te zien van Jezus
Christus en zijn leerlingen. Heel nadrukkelijk komt dit naar voren op momenten
dat Brendaan zijn monniken moed inspreekt of geruststelt of wanneer de golven
rondom zijn boot gaan liggen. Indirecte
Bijbelse invloed is er verder van de Apocalyps, waaruit ook eenmaal geciteerd
wordt. Dit laatste Bijbelboek heeft aan het begin gestaan van een lange traditie
van Christelijke `visioenen'. Dat zijn persoonlijk getinte verhalen van mensen
die op een of andere wijze hun aards bestaan korte tijd ontstijgen en een blik
krijgen op de hemelse heerlijkheden of de folteringen in de Hel. Enkele
elementen in de Zeereis gaan in deze
richting: de zoektocht van Brendaan speelt zich wel af op de aardse zee, maar is
toch ook een tocht `naar de andere wereld'. Het Beloofde Land van de Heiligen
wordt geschilderd als een voorportaal van de hemel. Nog maar kort daarvoor heeft
de lezer via het relaas van Judas een indringend beeld gekregen van de
huiveringwekkende hel. De
Bijbel lijkt ook voortdurend aanwezig op het niveau van de stijl. De auteur van
de Zeereis heeft duidelijk niet de
aspiratie om groots en indrukwekkend proza te scheppen, zoals enkele andere
auteurs uit het vroeg-Middeleeuwse Ierland, die soms zo duister en raadselachtig
schrijven dat de begrijpelijkheid in gevaar komt. Deze auteur drukt zich juist
heel helder en in eenvoudige bewoordingen uit. Zijn stijl is onpretentieus maar
niet slordig, op wat typische `fouten' tegen het klassieke Latijn en
eigenaardigheden van het Ierse Latijn na. Het gevolgde stijlideaal is, heel
duidelijk, de Bijbel. De
Zeereis komt onmiskenbaar uit een
monastieke context: het boek is vermoedelijk geschreven door een kloosterling en
is blijkens de keuze voor het Latijn ook bedoeld voor een publiek van
kloosterlingen. De tekst bevat zelfs duidelijke sporen van de Regel
van Benedictus, uit het midden van de zesde eeuw. In de tijd waarin de Zeereis werd geschreven had deze kloosterregel de veelal strengere
oude Ierse kloosterregels verdrongen. In
de Zeereis is heel de wereld een
klooster. Waar Brendaan en zijn mannen ook komen, men vervult er nauwgezet en
met grote toewijding de officies van de dag. Hoe ontheemd of toverachtig een
eiland ook is, men leeft er volgens het kloosterlijk ritme, per dag en per jaar.
Voor Brendaan en zijn mannen is een leven van bidden, waken en psalmen zingen
vanzelfsprekend: zij zijn immers monniken. Kenmerkend zijn hun soms langdurige
perioden van vasten. Hierin is nog iets te zien van de strenge ascetische
praktijken in Ierse kloosters uit deze tijd. Ware
eenvoud De
elementen uit al die verschillende tradities en bronnen zijn in de Zeereis
versmolten tot een nieuw en goeddeels samenhangend geheel. Het boek is vandaag
de dag dan ook vooral te lezen als een literair kunstwerk. In
het verhaal is een duidelijk cyclische structuur te herkennen. Het doel waarnaar
gezocht wordt, het Beloofde Land van de Heiligen, wordt pas op het eind bereikt,
maar feitelijk staat er al helemaal aan het begin een beschrijving van, in het
verhaal dat men aan Brendaan vertelt. Tussen dat relaas en de uiteindelijke
beschrijving zijn er zelfs een aantal woordelijke overeenkomsten. Deze
ringcompositie geeft het verhaal een hecht kader, dat nog wordt versterkt
doordat aan begin en eind een tamelijk lang binnenverhaal wordt ingelast. Voor
een logisch denkende, eenentwintigste eeuwse lezer roepen de gemaakte artistieke
keuzes natuurlijk wel vragen op. Vooral de cyclische grondstructuur van het werk
is eigenlijk bevreemdend: waarom gaat Brendaan eigenlijk op reis als hij het
verhaal over het Beloofde Land van de Heiligen hoort? Hij weet dan toch al
meteen heel precies wat hij er aan zal treffen en zo aanlokkelijk klinkt dat
Beloofde Land helemaal niet. En waarom vraagt hij degene die hem het verhaal
vertelt niet gewoon de route erheen, in plaats van lukraak de zee op te varen? Het
reisdoel blijkt tenslotte weinig meer dan een aanleiding te zijn geweest, zelfs
voor God. Brendaan moest zo lang naar het eiland zoeken, zo krijgt hij namelijk
te horen, `omdat God u zijn diverse geheimen in de grote Oceaan wilde laten
zien.' (c.28). Dat had allemaal dus een stuk praktischer gekund, zou je zo
zeggen. Ook
in de vertelstijl zijn wel wat merkwaardige punten aan te wijzen. Om een
voorbeeld te noemen: een episode over een enorme pilaar in zee (c.22) blijft
voor ons feitelijk in de lucht hangen. Er wordt geen verklaring gegeven van doel
en functie van de pilaar, en er gebeurt verder zo goed als niets. Brendaan en
zijn mannen varen eromheen, meten de zaak op, lezen de mis en gaan weer weg. Misschien
niet zozeer bevreemdend als wel onbeholpen is de episode over het eiland dat de
rug van een monster blijkt te zijn. Een moderne auteur had hier waarschijnlijk
een spannend tafereel van gemaakt, maar de schrijver van de Zeereis
volstaat met een betrekkelijk eenvoudige vertelling.
Het eiland was rotsachtig en er groeide geen gras. Bomen waren er amper
en op de kust lag nergens zand. Terwijl de broeders de nacht buiten doorbrachten
in gebed en wake, zat de man Gods binnen op het schip. Hij wist namelijk wat dat
voor eiland was, maar wilde het niet vertellen om hun geen schrik aan te jagen.
De volgende ochtend droeg hij de priesters op
om elk de mis te zingen, en dat deden ze. Zodra de heilige Brendaan ook zelf op
het schip een mis had gezongen, begonnen de broeders rauw vlees vanaf het schip
naar buiten te dragen om het te pekelen, evenals de vis die ze vanaf het andere
eiland hadden meegenomen. Vervolgens zetten ze een pot op een vuur. Toen ze het
vuur opstookten met houtjes en de pot aan de kook raakte, begon het eiland te
bewegen als een golf. De broeders zetten het op een hollen naar het schip en
riepen de heilige vader om hulp. Hij reikte ze de hand en trok ze een voor een
aan boord. Alles wat ze op het eiland hadden gebracht lieten ze achter en ze
gingen weer varen.
Nu bewoog het eiland de Oceaan op. Het
brandende vuur bleef zichtbaar op meer dan twee mijl afstand.
De heilige Brendaan vertelde zijn broeders wat
het was. `Beste broeders,' vroeg hij, `zijn jullie verbaasd over wat dit eiland
deed?'
'Ja,' zeiden ze, 'we zijn erg verbaasd en
vooral enorm geschrokken.'
'Lieve zoons, wees niet bang. Want God heeft
aan mij vannacht in een visioen geopenbaard hoe de zaak in elkaar steekt. Het is
geen eiland waar we geweest zijn, maar een vis, de grootste van alles wat in de
Oceaan zwemt. Hij wil altijd zijn staart bij zijn kop brengen, maar kan dat niet
omdat hij zo groot is. Zijn naam is Jasconius.' (c.10) Pas
aan het slot voert de auteur de spanning wat op, waarbij Brendaan de oplossing
van het raadsel geeft en de naam van het dier noemt. Maar verrassend genoeg
blijft het daar ook bij: we zouden graag van alles over dat goedaardige en
behulpzame monster willen weten, maar de episode houdt meteen op. Misschien
zijn het juist deze vreemde en in zekere zin zwakke kanten van de Zeereis
die het werk zo interessant maken. Ernstige theologische bespiegelingen en
doorwrochte traktaten zijn er in het Latijn genoeg, maar er bestaan maar weinig
Latijnse geschriften die zozeer de charmes van variatie en avontuur weten te
combineren met die van ware eenvoud en diepzinnigheid. Dat laatste is, denk ik,
vooral gelegen in het onvoorwaardelijke, bijna kinderlijke godsvertrouwen van
Brendaan en zijn mannen. Vervuld
van God Er
is nog een specifieke eigenschap die de Zeereis
zo bijzonder maakt. Het is wel opgemerkt dat de tekst ondanks alles weinig
concreet is. Je voelt niet het schuim van de zee in je gezicht spatten of de
boot op de golven wiegen. Je beleeft niet echt aan den lijve hoe lang een tocht
van veertig dagen is, wanneer die bijvoorbeeld heel kort in een bijzin wordt
vermeld. De blik van de schrijver is vooral omhoog gericht. Op
zichzelf is dat voor een tekst die uit een monastieke traditie komt niet zo
vreemd. In een twintigste eeuwse documentaire of roman wordt natuurlijk in
geuren en kleuren verteld over de fysieke en psychische ongemakken van zo'n
reis, de onvermijdelijke problemen van lekkages in het schip, gebrekkige hygiëne
of onderlinge ruzies. Wij zouden misschien ook een antwoord verwachten op de
simpele vraag hoe de monniken op zee de tijd doorkomen: zelfs Ierse monniken
kunnen niet vierentwintig uur per dag bidden of slapen. Maar dit soort details
horen eenvoudigweg niet thuis in een vroeg-Middeleeuwse tekst van dit type. Het
is juist de relatieve abstractheid van de tekst die een ruimere of meer
symbolische lezing mogelijk maakt. Brendaans wereld is een gesloten universum,
vervuld van God. Een wereld teruggebracht tot het simpele decor van zee en
eilanden, onder een alles omspannende hemel. Een wereld van eindeloze ruimte,
van stilte. In dat haast tijdloze kader krijgen de afzonderlijke verschijnselen
en gebeurtenissen abstracte trekken, wat ze haast surrealistisch maakt. De
passages met de nutteloze pilaar in zee of de psalmenzingende vogels zijn daar
fraaie voorbeelden van, maar ik denk ook aan een beschrijving van een eiland met
voetbalgrote vruchten (c.17-18). Je waant je af en toe in de verre, vreemde
wereld van Salvador Dalí. Iets
vergelijkbaars is te zeggen over het onspectaculaire einde van het verhaal. Als
Brendaan na lange jaren eindelijk het Beloofde Land van de Heiligen bereikt, is
het een beetje een anti-climax. Veel nieuws ziet hij niet en grote blijdschap
overvalt hem ook al niet. Brendaan arriveert, blijft even en gaat weer naar
huis, waar hij kort daarna sterft. Ook dit wat fletse slot, dat nogal afsteekt
tegen de levendigheid van al het voorafgaande, laat de lezer uiteindelijk meer
ruimte voor interpretatie. Het einde lijkt wel wat op dat van Homerus' Odyssee:
ook Odysseus' langverwachte aankomst op Ithaca valt uiteindelijk tegen en de
Odyssee eindigt allerminst in tromgeroffel en blij gejuich. Misschien gaat het
in beide teksten uiteindelijk wel meer om het onderweg zijn dan het bereiken van
het einddoel. ──────────────────────────────────────────── Bibliografische
aantekeningen 1.
De vertaalde fragmenten zijn afkomstig uit: De
zeereis van de heilige Brendaan, vertaald door Vincent Hunink, (Athenaeum -
Polak & Van Gennep) Amsterdam 1999. De standaarduitgave van de Latijnse
tekst is: Navigatio Sancti Brendani Abbatis, from early Latin Manuscripts,
edited with introduction and notes by Carl Selmer, University of Notre Dame
press, Notre Dame (Indiana) 1959. Het moderne reisverslag van Severin is te
vinden in: Tim Severin, The Brendan voyage,
London 1978 (paperback, met foto's, 1996). Dit artikel over de Latijnse Zeereis
verscheen eerder in: Streven 66, 1999,
p.436-445; het werd voor Hermeneus
licht bewerkt. 2.
In de Middeleeuwen werd de Latijnse Zeereis
van Brendaan zelf weer onderdeel van een nog bredere Brendaan-traditie,
doordat het mede aanleiding gaf tot bewerkingen, nieuwe versies en verdichtingen
in diverse talen. Voor het Nederlandse taalgebied is vooral de twaalfde eeuwse
Middelnederlandse Reis van Sint Brandaan
belangrijk. Die tekst is tweetalig uitgegeven in de reeks `Nederlandse
klassieken': De reis van Sint Brendaan,
een reisverhaal uit de twaalfde eeuw, vertaald door Willem Wilmink, ingeleid
door W.P. Gerritsen, (...), (Prometheus/Bert Bakker), Amsterdam 1994. Inhoud,
toon en stijl van deze tekst zijn intussen geheel anders. Voor de ingewikkelde
relaties tussen de 8e eeuwse Latijnse Zeereis
en de 12e eeuwse Middelnederlandse Reis,
zie de toelichtingen in de genoemde uitgave, en: Clara Strijbosch, De
bronnen van 'de reis van Sint Brandaan', Verloren, Hilversum 1995. x
latest changes here:
30-07-2012 16:01 |
|