VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX



'VOOR GOD DE OCEAAN OP'

[over de Zeereis van Brendaan]


tekst gepubliceerd in: Herademing. Tijdschrift voor spiritualiteit en mystiek 13, 2005, nr. 47, maart 20-5, 34-38



Een missionaire drang heeft christenen altijd in het bloed gezeten. In het vroeg-middeleeuwse Europa kwamen belangrijke zendingsgolven uit het uiterste buitengebied, Ierland, het land dat nooit Romeinse overheersing had gekend. Vanaf de zesde eeuw begon het in Ierland opgekomen monachisme aan expansie buiten de eigen grenzen. Dit gebeurde vooral via een specifiek Ierse verschijningsvorm van ascese en kluizenaarschap, de peregrinatio (‘trek naar vreemde streken’). Ierse monniken trokken de zee op, de wijde wereld in, op zoek naar eenzaamheid en ballingschap, om zo dichter bij God te komen.

In de praktijk leidde dit veelal niet tot doelloos rondzwalken op zee. Ierse monniken kwamen terecht in Schotland, in Brittannië en in West-Europa, waar zij al snel mensen vonden die open stonden voor wat zij te vertellen hadden: de goede boodschap van het christendom. Zo werden de asceten tot missionarissen en verbreiders van christelijke ideeën, en in die hoedanigheid drongen zij door tot diep in het Europese vasteland, waar zij vele kloosters stichtten, tot in Italië toe.

De peregrinatio had oorspronkelijk dus geen missionaire bedoeling of ander praktisch nut. De Ierse christelijke reisdrang kwam voort uit een religieuze grondhouding en monastieke gerichtheid. Die oorpronkelijke impuls is nog goed te zien in een van de belangrijkste teksten uit het vroege Ierland, de Zeereis van de heilige abt Brendaan (Navigatio Sancti Brendani Abbatis), een Latijnse tekst uit de achtste eeuw. In deze tekst wordt verteld over een zeven jaar durende tocht, die de legendarische, zesde eeuwse abt Brendaan met zeventien monniken onderneemt op de Oceaan ten westen van Ierland.

Aanleiding tot Brendaans reis is een verhaal over het zogeheten Beloofde Land van de Heiligen: een schitterend, vruchtbaar eiland waar de behoefte aan eten, drinken of slaap niet bestaat en waar Jezus Christus ononderbroken het licht is. Als hierover aan Brendaan verteld wordt, vat hij het verlangen op om ook dit eiland te bezoeken en hij gaat met zijn monniken op weg in een zelfgemaakte boot. De tocht voert hen langs allerlei vreemde eilanden, volgens een min of meer herhaald jaarlijks patroon: met Pasen, Pinksteren en Kerstmis zijn ze telkens op dezelfde plekken, en daartussen varen ze her en der op de eindeloze zee, van het ene wonder naar het andere, biddend en vastend. Na zeven jaar vinden ze eindelijk het eiland waarnaar ze op zoek zijn, waar ze veertig dagen mogen blijven. Daarna varen ze rechtstreeks terug naar Ierland, waar Brendaan korte tijd later sterft.

 

Historische elementeN 

Van de hoofdfiguur van het verhaal, Brendaan, weten we maar heel weinig. De historische Brendaan is waarschijnlijk aan het eind van de vijfde eeuw geboren in het graafschap Kerry in Zuidwest-Ierland en moet vooral actief geweest zijn als stichter van kloosters, waarvan het bekendste het klooster van Clonfert was. De Zeereis noemt hem in de eerste alinea ‘vader van zo’n drieduizend monniken’. Rond het jaar 580 is hij gestorven. Voor het overige biedt het verhaal eigenlijk maar weinig houvast voor de biografie van Brendaan of voor de reconstructie van zijn reis. Toch is het, zoals zo vaak, verleidelijk om het relaas waar mogelijk letterlijk te nemen. Zo krijgen we bijvoorbeeld enige technische details te lezen, waardoor we een indruk krijgen van de bouw van Brendaans boot (c.4). Sterker nog: in moderne tijd zijn er pogingen ondernomen om zo’n boot na te bouwen en de reis van de heilige overnieuw te maken. De zeevaarder Tim Severin deed dat in 1977, en verwierf zich daarmee grote bekendheid. Severin wilde bewijzen dat Brendaan tot in Amerika had kunnen komen, bijna veertien honderd jaar eerder, ruim voor Columbus.

De verleiding van letterlijke interpretatie geldt misschien niet zozeer voor de beschreven miraculeuze gebeurtenissen rondom Brendaan: wie gelooft er nog in sprekende dieren en andere wonderen? Weinig mensen zullen proberen te lokaliseren waar precies Judas op een steen drijft (c.25) of verklaren hoe op een kloostereiland de toortsen in de kerk vanzelf aan- en uitgaan, op het juiste tijdstip en zonder te verminderen (c.12). Maar bij andere details zoeken veel lezers naar aanknopingspunten uit de ons bekende werkelijkheid. Bij het vriendelijke zeemonster Jasconius (c.10), op wiens rug de mannen af en toe verblijven, wordt gedacht aan het lichaam van een walvis, al dan niet levend, en voor een mysterieuze hemelhoge pilaar in zee (c.22) kan best een hoge ijsberg of ijsschots model gestaan hebben.

De Zeereis wordt vaak ook gebruikt om de precieze route van Brendaan en zijn mannen na te gaan. Het vertrekpunt wordt doorgaans gelokaliseerd in Brandon Creek in Kerry, aan de zuidwestkust van Ierland. Verschillende eilanden en plaatsen die Brendaan aandoet lijken eveneens aanwijsbaar. Zo zal een eiland met schapenkuddes wel een van de Faröer zijn en is een ander eiland misschien een van de Azoren of de Canarische eilanden.

Maar wie de Zeereis met aandacht en onbevooroordeeld leest, moet wel constateren dat vragen van technische of geografische aard eigenlijk niet op hun plaats zijn. Het heeft ook geen zin om, laat ik zeggen, de gemiddelde snelheid van Brendaans boot te berekenen of de hoeveelheid calorieën die zijn bemanning nodig had om de tocht te overleven. De tekst wil een andere, hogere waarheid overbrengen. Vanuit het perspectief van Brendaan en dat van de anonieme schrijver van de Zeereis is dat natuurlijk vooral een religieuze waarheid: Gods bestaan en almacht blijken uit zijn wonderbare werken; wie leeft in onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem en in dienst van Hem wordt rijkelijk beloond, uiteindelijk met het eeuwig leven.

 

De wereld een klooster

Dat is in de Middeleeuwse literatuur geen nieuw of verrassend inzicht en het verklaart dus nog niet de grote populariteit van de Zeereis gedurende de hele Middeleeuwen en daarna. Die is zeker voor een deel toe te schrijven aan de wereldse kwaliteiten van de tekst. De Zeereis is vóór alles een spannend reisverhaal, vol ontberingen, bizarre wonderen en vreemde verschijnselen, sterke staaltjes van godsvrucht en voorbeelden van eeuwige verdoemenis. Brendaan en zijn mannen trotseren de eindeloze zee en reizen tot aan onvermoede horizonten. Het is, kortom, de lokroep van het onbekende die de lezer of toehoorder in de ban moet hebben gebracht. Ook de levendigheid en Bijbelse eenvoud van het verhaal hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de populariteit van het boek.

Vanuit het zicht van de twintigste eeuw vallen vooral de literaire kwaliteiten van de tekst op. In eerste instantie lijkt de Zeereis een heel simpel verhaal, haast een christelijk sprookje. De naïviteit ervan is zeker niet gespeeld of onecht, maar we kunnen toch zeggen dat er heel wat achter schuilgaat. Het verhaal is dan ook niet uit de lucht komen vallen: uit het moderne onderzoek blijkt dat het relaties heeft met tal van andere teksten, zoals Latijnse heiligenlevens en Ierse reisverhalen.

De bronnen waaruit de schrijver van de Zeereis heeft geput zijn nog veel diverser: zo zijn er motieven uit de sfeer van folklore en volksverhalen, zoals ongewoon grote vruchten en gevechten tussen monsters in zee of in de lucht. Andere elementen doen weer denken aan de antieke epische traditie. Vooral een parallel met Homerus’ Odyssee is niet vergezocht: ook daar is sprake van een langdurige avontuurlijke zeereis, hoewel de religieuze dimensie daarvan bij Homerus ontbreekt.

Sterker dan alle andere literaire invloeden zijn verwijzingen naar de Bijbel. Ik doel nu niet eens op Bijbelse figuren zoals Christus, Judas of duivels, of op incidentele citaten uit de Evangelies, maar op de vele aanhalingen uit de psalmen. Het lijkt af en toe of heel Brendaans wereld niets anders doet dan eindeloos Gods lof zingen. Het is daarbij niet moeilijk om in Brendaan en zijn monniken het evenbeeld te zien van Jezus Christus en zijn leerlingen. Heel nadrukkelijk komt dit naar voren op momenten dat Brendaan zijn monniken moed inspreekt of geruststelt of wanneer de hoge golven rondom zijn boot gaan liggen.

Indirecte Bijbelse invloed is er verder van de Apocalyps, waaruit ook eenmaal geciteerd wordt. Dit laatste Bijbelboek heeft aan het begin gestaan van een lange traditie van Christelijke ‘visioenen’. Dat zijn persoonlijk getinte verhalen van mensen die op een of andere wijze hun aards bestaan korte tijd ontstijgen en een blik krijgen op de hemelse heerlijkheden of de folteringen in de Hel. Enkele elementen in de Zeereis gaan in deze richting: de zoektocht van Brendaan speelt zich wel af op de aardse zee, maar is toch ook een tocht ‘naar een de andere wereld’. Het Beloofde Land van de Heiligen wordt geschilderd als een voorportaal van de hemel. Nog maar kort daarvoor heeft de lezer via het relaas van Judas een indringend beeld gekregen van de huiveringwekkende hel.

De Zeereis komt overduidelijk uit een monastieke context: het boek is vermoedelijk geschreven door een kloosterling en is, blijkens de keuze voor het Latijn, ook bedoeld voor een publiek van kloosterlingen. De tekst bevat zelfs duidelijke sporen van de Regel van Benedictus, uit het midden van de zesde eeuw. Wanneer en waar de tekst van de Zeereis op schrift werd gesteld is niet precies vast te stellen, maar men neemt tegenwoordig een datum aan van iets voor het jaar 800 en zoekt de oorsprong van de tekst in Ierland zelf. Oudere onderzoeken wezen eerder in de richting van een Iers klooster in het Duitse Rijnland in de tiende eeuw.

In de Zeereis is heel de wereld een klooster. Waar Brendaan en zijn mannen ook komen, men vervult er nauwgezet en met grote toewijding de officies van de dag. Hoe ontheemd of bizar een eiland ook is, men leeft er volgens het kloosterlijk ritme, per dag en per jaar. Voor Brendaan en zijn mannen is een leven van bidden, waken en psalmen zingen vanzelfsprekend: zij zijn immers monniken. Kenmerkend zijn hun soms langdurige perioden van vasten. Hierin is nog iets te zien van de strenge ascetische praktijken in Ierse kloosters uit deze tijd. 

 

Cyclisch 

De elementen uit al die verschillende tradities en bronnen zijn in de Zeereis versmolten tot een nieuw en goeddeels samenhangend geheel. Het boek is vandaag de dag daarom ook te lezen als een literair kunstwerk.

In het verhaal is een duidelijk cyclische structuur te herkennen. Het doel waarnaar gezocht wordt, het Beloofde Land van de Heiligen, wordt pas op het eind bereikt, maar feitelijk staat er al helemaal aan het begin een beschrijving van, in het verhaal dat men aan Brendaan vertelt. Tussen dat relaas en de uiteindelijke beschrijving zijn er zelfs een aantal woordelijke overeenkomsten. Deze ringcompositie geeft het verhaal een hecht kader, dat nog wordt versterkt doordat aan begin en eind een tamelijk lang binnenverhaal wordt ingelast.

Voor een logisch denkend, twintigste eeuws lezer roepen de gemaakte artistieke keuzes natuurlijk wel vragen op. Vooral de cyclische grondstructuur van het werk is eigenlijk bevreemdend: waarom gaat Brendaan eigenlijk op reis als hij het verhaal van Barinthus hoort? Hij weet dan toch al meteen heel precies wat hij er aan zal treffen en zo aanlokkelijk klinkt dat Beloofde Land van de Heiligen helemaal niet. En waarom vraagt hij Barinthus niet gewoon de route erheen, in plaats van lukraak de zee op te varen? Het reisdoel blijkt tenslotte weinig meer dan een aanleiding te zijn geweest, zelfs voor God. Brendaan moest zo lang naar het eiland zoeken, zo krijgt hij namelijk te horen, ‘omdat God u zijn diverse geheimen in de grote Oceaan wilde laten zien.’ (c.28). Het is duidelijk: hier is geen sprake van missionaire activiteit of enig ander aards doel, het gaat puur om de relatie van Brendaan en God.

Ook in de vertelstijl zijn wel wat merkwaardige punten aan te wijzen. Om maar iets te noemen: de episode van de pilaar in zee blijft in zekere zin in de lucht hangen. We krijgen geen verklaring van doel en functie van de pilaar, en er gebeurt verder zo goed als niets. Brendaan en zijn mannen varen eromheen, meten de zaak op, lezen de mis en gaan weer weg. Misschien niet zozeer bevreemdend als wel onbeholpen is de episode over het eiland dat de rug van een monster blijkt te zijn. Een moderne auteur had hier waarschijnlijk een spannend tafereel van gemaakt, maar de schrijver van de Zeereis volstaat met een betrekkelijk eenvoudige vertelling.

 

Het eiland was rotsachtig en er groeide geen gras. Bomen waren er amper en op de kust lag niets van zand. Terwijl de broeders de nacht buiten doorbrachten in gebed en wake, zat de man Gods binnen op het schip. Hij wist namelijk wat dat voor eiland was, maar wilde het niet vertellen om hun geen schrik aan te jagen.

De volgende ochtend droeg hij de priesters op om elk hun mis te zingen, en dat deden ze. Zodra de heilige Brendaan ook zelf op het schip een mis had gezongen, begonnen de broeders rauw vlees vanaf het schip naar buiten te dragen om het te pekelen, evenals de vis die ze vanaf het andere eiland hadden meegenomen. Vervolgens zetten ze een pot op een vuur. Toen ze het vuur opstookten met houtjes en de pot aan de kook raakte, begon het eiland te bewegen als een golf. De broeders zetten het op een hollen naar het schip en riepen de heilige vader om hulp. Hij reikte ze de hand en trok ze een voor een aan boord. Alles wat ze op het eiland hadden gebracht lieten ze achter en ze gingen weer varen.

Nu bewoog het eiland de Oceaan op. Het brandende vuur bleef zichtbaar op meer dan twee mijl afstand.

De heilige Brendaan vertelde zijn broeders wat het was. ‘Beste broeders,’ vroeg hij, ‘zijn jullie verbaasd over wat dit eiland deed?’

‘Ja,’ zeiden ze, ‘we zijn erg verbaasd en bovendien zijn we enorm geschrokken.’

‘Lieve zoons, wees niet bang. Want God heeft aan mij vannacht in een visioen geopenbaard hoe de zaak in elkaar steekt. Het is geen eiland waar we geweest zijn, maar een vis, de grootste van alles wat in de Oceaan zwemt. Hij wil altijd zijn staart bij zijn kop brengen, maar kan dat niet omdat hij zo groot is. Zijn naam is Jasconius.’ (c.10)

Pas aan het slot voert de auteur de spanning wat op, waarbij Brendaan de oplossing van het raadsel geeft en de naam van het dier noemt. Maar verrassend genoeg blijft het daar ook bij: we zouden graag van alles over dat goedaardige en behulpzame monster willen weten, maar de episode houdt meteen op.

Misschien zijn het juist deze vreemde kanten van de Zeereis die het werk zo interessant maken. Er bestaan maar weinig Latijnse geschriften die zozeer de charmes van variatie en avontuur weten te combineren met die van ware eenvoud en diepzinnigheid. Dat laatste is misschien vooral gelegen in het onvoorwaardelijke, bijna kinderlijke godsvertrouwen van Brendaan en zijn mannen.

Er is nog een specifieke eigenschap die de Zeereis zo bijzonder maakt. Het is wel opgemerkt dat de tekst ondanks alles weinig concreet is. Je voelt niet het schuim van de zee in je gezicht spatten of de boot op de golven wiegen. Je beleeft niet echt aan den lijve hoe lang een tocht van veertig dagen is, wanneer die bijvoorbeeld heel kort in een bijzin wordt vermeld. De blik van de schrijver is toch vooral omhoog gericht, lijkt het.

Maar juist deze relatieve abstractheid van de tekst maakt een meer symbolische of spirituele lezing mogelijk. Brendaans wereld is een gesloten universum, vervuld van God. Een wereld gereduceerd tot het simpel decor van zee en eilanden, onder een alles omspannende hemel. Een wereld van eindeloze ruimte, van stilte. In dat haast tijdloze kader krijgen de afzonderlijke verschijnselen en gebeurtenissen abstracte trekken, wat ze haast surrealistisch maakt. De passage met de nutteloze pilaar in zee is daar een goed voorbeeld van, maar ik denk ook aan episodes met psalmenzingende vogels of voetbalgrote vruchten. Je waant je af en toe in de verre, vreemde wereld van Salvador Dalí.

En wat te denken van het onspectaculaire einde van het verhaal? Als Brendaan na lange jaren eindelijk het Beloofde Land van de Heiligen bereikt, lijkt het een anti-climax. Veel nieuws ziet Brendaan niet en grote blijdschap overvalt hem ook al niet. Brendaan arriveert, blijft even en gaat weer naar huis, waar hij kort daarna sterft.

Ook dit wat fletse slot, dat nogal afsteekt tegen de levendigheid van al het voorafgaande, laat de lezer uiteindelijk meer ruimte voor interpretatie. Het einde lijkt wel op dat van Homerus’ Odyssee: ook Odysseus’ langverwachte aankomst op Ithaca valt uiteindelijk tegen en de Odyssee eindigt allerminst triomfantelijk. Misschien gaat het in beide teksten uiteindelijk wel meer om het onderweg zijn dan het bereiken van het einddoel.

 

 

Bibliografische aantekening 

De vertaalde fragmenten zijn afkomstig uit: De zeereis van de heilige Brendaan, vertaald door Vincent Hunink, (Athenaeum - Polak & Van Gennep) Amsterdam 1999 (de uitgave is inmiddels verkrijgbaar via moderne antiquaritaten zoals boekhandel De Slegte).

In de Middeleeuwen werd de Latijnse Zeereis van Brendaan zelf weer onderdeel van een nog bredere Brendaan-traditie, doordat het mede aanleiding gaf tot bewerkingen, nieuwe versies en verdichtingen in diverse talen. Voor het Nederlandse taalgebied is vooral de twaalfde eeuwse Middelnederlandse Reis van Sint Brandaan belangrijk. Deze in toon, inhoud en stijl geheel andere tekst is tweetalig uitgegeven in de reeks ‘Nederlandse klassieken’: De reis van Sint Brendaan, een reisverhaal uit de twaalfde eeuw, vertaald door Willem Wilmink, ingeleid door W.P. Gerritsen, (...), (Prometheus/Bert Bakker), Amsterdam 1994.


latest changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact