VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 

'METAMORFOSE'

Ter Balkt en Apuleius


tekst gepubliceerd in: Parmentier 9, 1998, 1, 101-103


In Ter Balkt's poëtische overzicht van de Vaderlandse Geschiedenis is een belangrijke plaats ingeruimd voor de Romeinen. Hun komst naar onze streken en hun langdurige verblijf hier hebben een zwaar en blijvend stempel op onze cultuur gedrukt, en de aandacht van de dichter is dus volkomen terecht. Interessant daarbij is dat zijn beeld van hen een zekere dubbelzinnigheid bevat.

In Ter Balkt's Laaglandse hymnen verschijnen de Romeinen op de hun toekomende plaats in de chronologie, dus na de gedichten over de Steentijd, de periode van de klokbekervolken en trechterbekervolken, de Bronstijd, de tijd van urnenvelden en de eeuwige factor zee ('de zoute gong'). Ze vormen daarmee het symbool bij uitstek van 'beschaving'. Als bouwers en militairen brengen ze ordening en systemen, maar bovenal worden ze getypeerd door geschreven taal, een element waarvoor een dichter natuurlijk extra gevoelig is. Het bijzondere van het gedicht ligt echter niet in deze details, maar in de invalshoek van waaruit de Romeinen gezien worden: we zien hen namelijk door de ogen van de autochtone Germanen.

Dat levert gemengde gevoelens op. Door de komst van de Romeinen met hun 'citroenen, ingekrastheid en wijn' krijgen de Germanen zelf pas echt een plaats in de geschiedenis ('nu bestonden wij pas' staat er letterlijk), maar hun archaïsche, woordenloze eenheid met hun land en hun goden raakt daarmee verbroken. Eerst collaboreren ze bovendien met de vreemdelingen, om vervolgens weer de koppen bij elkaar te steken in een weinig overtuigende poging tot rebellie. De Germaanse cultuur bezwijkt dus onvermijdelijk voor de oppermachtige Romeinen.

In het erop volgende sonnet, 'Blues van de dolende ziel van Marcus Ulpius Heracles, oogarts, die in de winter van 401/402 de laatste Romeinse cohorten wegtrekken zag langs de rivier de Waal' zitten we een paar eeuwen verder, in de periode dat de Romeinse legioenen voorgoed wegtrekken uit onze contreien. De spreker, een Romeinse arts, beziet die aftocht met melancholie, en blijft zelf in het gebied achter. Hier is de Romeinse cultuur niet langer imposant en bedreigend, maar raakt die zelf in verval.[i]

 

Kopergravure

 

Helemaal spoorloos verdwijnen de Romeinen bij Ter Balkt niet. In enkele van de latere Laaglandse hymnen zien we bijvoorbeeld verwijzingen naar Latijn schrijvende Middeleeuwers als Nottker de Stotteraar en Einhard (p.19), een paar Latijnse woorden (p.37) en een gedicht over de Tabula Peutingeriana (p.50), de bekende landkaart die teruggaat op een laat-Romeins origineel. Maar er klinkt ook een meer literaire echo door, en wel naar de 2e eeuwse Romeinse schrijver Apuleius van Madauros en zijn roman Metamorfosen, beter bekend als De gouden ezel.

In het gedicht 'Kopergravure' (p.60) lezen we hoe een ik-figuur, Lucius, eerst vertelt over zijn avonturen en vervolgens sombere uitspraken en voorspellingen doet over 'Telraamland', onmiskenbaar een aanduiding voor onze lage landen. Tussen die twee onderdelen van het gedicht lijken raakvlakken te zitten. Zoals Lucius door verkeerd gebruik van magie is veranderd in een ezel en vreemde dingen meemaakt, zo heerst naar zijn zeggen in dat Telraamland 'dolzinnige toverkunst van verkleining',[ii] waardoor alles op zijn kop wordt gezet: 'zoet wordt zuur, o, hoog wordt / laag en vice versa; wit zwart.' En tot slot, als Lucius opnieuw een gedaanteverandering heeft aangenomen en niet langer ezel is, voorspelt hij het land 'kopergroen lijnenspel, dag na dag.' De metamorfosen van de mens Lucius en die van het land waartoe hij zich richt vormen een duidelijke parallel.

Over de lotgevallen van Lucius kan iedereen zich een beeld vormen door Apuleius' roman te lezen. De dichter nodigt zijn lezers hiertoe ook uit door in een voetnoot deze bron te noemen, onder verwijzing naar de bekende Nederlandse vertaling door M.A. Schwartz (Haarlem 1970).[iii]Ter Balkt's beknopte samenvatting ervan in 'Kopergravure' is correct en voor de Apuleius-lezer herkenbaar. Zo zinspeelt hij in regel 3-7 op enkele hilarische episoden uit het begin van het Latijnse verhaal en verwijst hij in regel 7-8 naar de laatste metamorfose van Lucius, die door het eten van rozenblaadjes tijdens een Isis-processie zijn menselijke gestalte weer terugkrijgt.

Maar deze laatste metamorfose blijft in het gedicht toch enigszins onduidelijk. Zo wordt de godin Isis niet genoemd en staat er feitelijk niet dat Lucius terugverandert in zijn oorspronkelijke gestalte (al vermeldt de voetnoot dat hij door de godin 'gered' wordt). Hierdoor rijst enige twijfel over de uiteindelijke verandering van het Telraamland: is dat nu een verandering ten goede, zoals bij Lucius, of ten kwade?

De tekst suggereert voor het land alleen maar negatieve veranderingen. Om te beginnen moeten mensen 'zich afwenden en beschaamd staan' voor de toverkunst die er woedt. In plaats van 'Telraamland' mogen we het van de dichter ook 'Haas- en Wezelland' noemen, een variant die hij in de noot noemt. Vervreemding van de oorsprong, kruideniersmentaliteit en pietluttigheid, lafheid en slapheid: daar deugt duidelijk niet veel van. Ook dat uiteindelijk 'kopergroen lijnenspel' kan ik nauwelijks anders dan negatief lezen: als een verwijzing naar de strakke lijnen van het moderne polderlandschap, met zijn eindeloze groene weiden en patroon van slootjes en hekken.

Het gedicht gaat blijkens de titel terug op een kopergravure, een gegeven waarmee misschien zowel dit 'groene' als het 'vergrauwde' (r. 3) samenhangt. Over die gravure komen we, anders dan over de literaire verwijzing naar Apuleius, vrijwel niets te weten. Gezien de ordening van het gedicht in de bundel zal het om een 16e eeuwse kopergravure gaan, met vermoedelijk een afbeelding van Lucius als ezel erop, verplaatst naar een laat-Middeleeuws Hollands landschap. Wezenlijk is dit kunsthistorische aspect echter niet.[iv] De dichter legt het accent juist op de intertekstuele relatie met Apuleius.

 

Balkende profeet

 

'Kopergravure' wint nog aan betekenis als we het moderne Apuleius-onderzoek erin betrekken. Tot voor kort werd in Apuleius-studies meestal simpelweg gesteld dat Lucius aan het slot van de roman 'gered' wordt door de godin Isis en zich uit dank jegens haar bekeert tot haar cultus. Deze eind goed al goed oplossing werd veelal gezien als een religieus geladen, positieve boodschap van Apuleius.

Maar de laatste jaren is daar het nodige op afgedongen. Lucius blijft tot het eind van de roman even kortzichtig en dom, en ook zijn 'bekering' lijkt amper een zaak van ernstige overweging, laat staan diepgang. Sommige hedendaagse geleerden zien er daarom graag een 'literair spel' in, waarin de auteur zijn lezers uitdaagt om zelf tot een interpretatie te komen. Ook zou je kunnen beweren dat Apuleius het hele proces van 'bekering' ironiseert. Daarmee zou dan Lucius' metamorfose tijdens de Isis-processie een ietwat futiele aangelegenheid worden. Ik denk dat deze interpretaties iets te ver gaan en onvoldoende recht doen aan Apuleius' religiositeit, zoals die ook elders in zijn oeuvre tot uiting komt. Maar dat Lucius' terugverandering en latere bekering met een zekere ironie door Apuleius worden beschreven, is duidelijk.

Als we met deze gedachte terugkeren naar Ter Balkt's gedicht, wordt de zaak er ingewikkelder en nog interessanter op. De oppervlakkige Lucius blijkt in 'Kopergravure' een soort profeet in de stijl van Habakuk en doet in die hoedanigheid grootse voorspellingen. Maar wat te denken van een ex-ezel als profeet, dus letterlijk een 'balker'?[v] Als daar enige ironie in zit, zijn er misschien ook vraagtekens te stellen bij zijn voorspelling. Wordt het met dat land wel zo erg als Lucius voorspelt? En zou je eigenlijk niet mogen verwachten dat het land, net als hij, terugverandert in zijn goede, oorspronkelijke staat (hoog wordt dan weer hoog, laag weer laag), in plaats van verder degenereert? Of is het juist zo dat ook deze dichterlijke Lucius verder degenereert, maar zonder het te beseffen?

Misschien hoeven we de vragen niet zo ver door te voeren en niet zo existentieel te maken. Maar de twijfel, eenmaal gezaaid, blijft bestaan. Als we Lucius als verteller niet meer voor 100% vertrouwen, iets waartoe na lezing van de Metamorfosen toch wel alle aanleiding is, krijgt ook 'Kopergravure' onverwacht een ironische lading.

Of Ter Balkt dat ook zo bedoelde, lijkt me de vraag, hoewel ironie hem zeker niet vreemd is. Gezien zijn veelvuldig uitgesproken protest tegen landschapsaantasting en kritiek op modernisering zal hij de waarschuwing wel in hoofdzaak serieus bedoeld hebben en misschien hooguit een ironie in de ik-figuur hebben gelegd. Maar de vraag naar zijn bedoeling is uiteindelijk natuurlijk niet beslissend: bij de de interpretatie van gedichten heeft niet de dichter, maar de lezer het laatste woord.

Apuleius' boek krijgt door Ter Balkt's gedicht een nieuwe, verrassende wending, alleen al door de geografische plaatsing. Hoezeer we ook aarzelen bij de voorspellingen van Lucius, één ding is zeker: nooit eerder figureerde hij als balkende profeet in ons eigen Nederlandse polderlandschap. Dat is een metamorfose waarvan zelfs Apuleius niet had kunnen dromen.

 

───────────────────────────────


[i]. Over deze twee sonnetten en andere Romeinse elementen in Ter Balkt's dichtwerk, zie: Vincent Hunink, 'Citroenen, ingekrastheid en wijn. De Romeinen in de poëzie van Ter Balkt', in: Hermeneus 70, 1998, 2-10.

[ii]. Apuleius schreef behalve Metamorfosen ook onder meer een lange redevoering over magie. Ik maakte hiervan een vertaling onder de titel Toverkunsten, die werd gepubliceerd in 1992. De parallel zal wel toevallig zijn.

[iii]. Ter aanvulling: de Nederlandse vertaling door Schwartz is inmiddels enkele malen herdrukt door uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep; de laatste herdruk is een goedkope paperback-uitgave uit 1996. Een vrijere en minder betrouwbare Nederlandse vertaling is die van Stefan van den Broeck, (Houtekiet) Antwerpen/Baarn 1988.

[iv]. Ik heb dan ook bewust geen poging ondernomen om te achterhalen welke gravure Ter Balkt hier eventueel voor ogen had.

[v]. Vergelijk hier ook de oudtestamentische verwijzing naar Psalm 70: 'zij die / Ha! Ha! riepen' (regel 8-9). De Willibrord vertaling geeft voor Ps.70,4 'ze moeten schrikken van hun eigen schande, zij die zeggen: `Ha, het is met hem gedaan.' In het dubbele 'Ha! Ha!', dat Ter Balkt blijkens zijn aantekening ontleende aan een Engelse vertaling, kunnen we de spottend uitgesproken voorletters van de dichter herkennen.

 


latest changes here: 30-07-2012 16:01
 


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact